De dodencultus van de Etrusken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een verzonken beschaving in Lazio

 

 

Telkens wanneer we in Italië waren, hadden we de Etrusken links laten liggen. Het was geen desinteresse. Integendeel. We waren bang dat een ontmoeting met hen ons te veel zou worden. Je hád al zoveel te verwerken, als je alleen al door Toscane of Umbrië zwierf. De Etrusken in steden als Volterra, Florence en Bologna konden we er dan even niet bij hebben. Misschien was het ook hun dodencultus die ons in deze zonnige contreien op afstand hield. Al die grafheuvels en onderaardse tomben – de vakantie was er, dachten we jarenlang, niet om langdurig in necropolen te verwijlen.

Maar je wordt ouder. Het leven wijkt en de dood komt nader. Dit keer vlogen we naar Rome om die Etrusken eens van meer nabij te leren kennen.

De eeuwige stad bruiste als vanouds. Trossen toeristen kleefden als strontvliegen aan de alom verkrijgbare culturele kluifjes. De slenterende consumenten blokkeerden onze weg naar de vele gewijde plaatsen. Rome’s verleden verloor in onze ogen alle betekenis.

Weg, dachten we alleen maar, weg, weg van dit zieke massatoerisme.

We hadden geluk, want we kónden weg. We mochten in de heuvels van Lazio het huis van vrienden betrekken die ons toen ze ons ontvingen vertelden hoe weinig we hoefden te doen om de Etrusken te ontmoeten. We konden er bij wijze van spreken van huis uit naartoe lópen.

Dat was wat overdreven, maar Etruskische nederzettingen als Tarquinia, Sutri, Cerveteri, Ceri en Viterbo, waren in zoverre te voet te bereiken dat we maar een klein stukje met de auto – of de trein – hoefden te reizen om ons vervolgens te voet een weg te banen door de dichtbegroeide bossen, langs – of door – klaterende beken en over de rotsige steenklompen om het gestelde doel te bereiken. Wonderschone wandelingen die ons – om met V.S. Naipaul te spreken – steevast het raadsel van de aankomst schonken, de verrassing van stad, stadje of dorp waar de middeleeuwen vreedzaam samenleefden met het in Ialië soms zo afschuwelijke heden en je door deze of gene inwoner gastvrij werd verwelkomd met drank en spijs in overvloed. Soms meenden we er nog een rest Etruskische beschaving in te zien.

Indianen

Het was, metereologisch gesproken, herfst, maar het was zo warm dat we de lommer van de bossen in Lazio als een godsgeschenk ervoeren. Even als de klaterende bergbeek die nog zo onaangetast door zijn natuurlijke bedding stroomde dat je er te voet doorheen moest. Bruggen waren er niet, of we konden ze niet vinden. We liepen vele kilometers en verdwaalden vaak. De Italiaan is geen wandelaar en routes met duizenden bordjes bebakenen zoalsm in Nederland is daar geen gewoonte. Soms de wanhoop ten prooi als we in het ondoordringbare struweel geen uitweg meer zagen, hoopte ik door een oude (of jonge) Etrusk aan de hand te worden genomen, maar Etrusken zijn al een kleine tweeduizend jaar in geen velden of wegen meer gesignaleerd. Het zijn geen Indianen. Ze zijn opgegaan in wat wij Italianen noemen, een volk dat de Etrusken na enkele eeuwen van culturele rijkdom overvleugelde, terwijl representanten van de rijke bovenlaag een plaats vonden in het machtige Rome en zo hun vingerafdruk op de geschiedenis van de stad hebben achtergelaten.

Niets verdwijnt in de geschiedenis van de mens. Archeologen en historici hebben aangetoond dat de invloed van de Etrusken op de Romeinen groot is geweest. Ze leerden hen een verfijnde keuken kennen, ze leerden hen bouwen en andere technische vaardigheden, ze leerden hun godsdienstige rituelen en ze leerden hun de glimlach. De glimlach van de Mona Lisa zie je terug op Etruskische afbeeldingen die Leonardo in zijn jeugd al moet hebben opgemerkt. Elk jaar weer ontdekken geleerden nieuwe trekjes van deze verzonken cultuur en de nawerking ervan in de Italiansse tot op de dag van vandaag. Belangstelling voor en bestudering van de Etrusken versterkt ons ideed van een continue geschiedenis, eem doorgaande lijn, die soms abrupt lijkt te zijn afgebroken, maar bij nader inzien in het verborgene heeft standgehouden. Als je vandaag de dag een grootscheeps DNA-onderzoek onder Italiaanse inboorlingen zou houden, zou je wellicht een Etruskische afkomst kunnen vaststellen, want laten we wel wezen, ze hebben in hun graftomben voldoende genetisch materiaal nagelaten om een dergelijk onderzoek vruchtbaar te kunnen afronden. Misschien gebeurt het al. Misschien ontdekken wij zo de oerwijsheid van dit volk: wie zijn doden bewaart, die heeft wat.

Een ‘geheimzinnig volk’ werden de Etrusken in de negentiende eeuw met veel gevoel voor romantiek gedoopt. De vraag kwam op of ze inheems waren, een van de tientallen, zo gene honderden families of stammen die in de Oudheid Italië bevolkten, of kwamen ze uit Klein-Azië, het deel dat toen Lydië werd genoemd en waar zich steden als Troje en… bevonden.

Er is iemand die ons daraover mer kan vertellen, Herodotos, ook wel de vader van de geschiedschrijving genoemd. In zijn boek vertelt hij over een van de oudst bekende, en misschien belangrijkste Etrusken, Croesus, de schatrijke machthebber die Griekenland veroverde en standhield tegen de Perzen die ook toen al erg veroveringslustig waren. De geschiedenis die Herodotos vertelt, is los van de sfeervolle, aangrijpende en leerzame anecdotes over de wijze waarop het toen in de hoogste kringen toeging – leesbaarder dan het Oude Testament – een verhaal over de eeuwige strijd van de Perzen (Iran) tegen de rest van de wereld, die toen vooral uit Grieken bestond. Het is de moeite waard hem te lezen.

citaat

 

Ik vroeg me af of de afkomst van de Etrusken die rond 600 voor Christus in Italië opduiken, ooit vastgesteld kan worden. Nee, zegt iedereen die iets van geschiedenis weet, maar vergis je niet. Wat er sinds de ontdekking van de eerste onderaardse graven is blootgelegd, beschreven en geduid levert elk jaar meer bewijs voor de herkomst uit Klein-Azië op. De invloed van de Grieken – te zien aan de Etruskische kunst en de taal (hetzelfde alfabet) – was groot, maar op zichzelf is dat geen bewijs voor de herkomst. De Etrusken kunnen ook in Italië met de Griekse beschaving in aanraking zijn gekomen. Grote delen van Italië waren door hen gekoloniseerd. Ik hou aan de complexe geschiedenis de gedachte over dat het vermoedelijk een natuurlijk, of noodzakelijk proces is dat mensen, groepen mensen, stammen en volkeren zich voortdurend verplaatsen – of verplaatsten. Misschien zijn wij het normaal gaan vinden dat mensen blijven zitten waar ze geboren zijn, maar door alle eeuwen heen zien we een andere waarheid. Degenen die bleven zitten, bleven achter en stierven uit. Reizen was leven en omgekeerd.

Zo is het maar net, zeggen mijn medewandelaars, als deze uitspraak mij tijdens het middagmaal in Tarquinia ontsnapt. We hebben er een ochtend van hard werken op zitten. We hebben zoveel mogelijk Etruskische tomben, vazen, urnen, afbeeldingen, en beelden in het schitterende gebouw waarin het museum gevestigd is, bekeken en getracht enigszins te begrijpen wat we bekeken – want nergens werd rekening gehouden met bezoekers die het Italiaans niet machtig zijn zoals wij.

Gelukkig is er een catalogus in het Duits, die ik meeneem om in ons tijdelijke landhuis nauwgezet te bestuderen welke rijkdom zo’n stad als Tarquinia door het museum en de uitgestrekte velden met graftomben openlijk tentoonspeidt, terwijl schoolkinderen met rugtassen en pubers op brommers in de stille straten je leren dat het hier nog steeds leeft, zoals het er zesduizend jaar voor Christus leefde. Hoe? Ik zou het niet weten, maar geniet van de kennis die onverzadigbare speurders over het verleden hebben blootgelegd. Leterlijk, want het zijn vooral de archeologen die onder de aarde de geschiedenis brokje voor brokje hebben opgegraven.

Het meeste zie je in het museum. Maar een uitstapje naar de dodenakkers aan de rand van de oude stad geeft je een indruk van de indukwekkende grafcultuur die hier haar museale en artistieke canonisatie verliest. Dit is werkelijk, al kun je tomben maar ten dele in en zie je door het onderaardse duister weinig. Morbide is het nooit. Bovendien schijnt de warme septemberzon tot ver in de entree. We lopen ere uren rond, zoveel is er te zien – en te fotograferen – maar weten ons gesterkt door de gedachte aan goed glas wijn en een Italiaans hapje na afloop.

Eten en drinken waren belangrijk voor de Etrusken. Voor wie niet, zukl je zeggen, maar bij dit volk – ik neem aan in de hogere kringen – was al sprake van een verfijing die ooik vandagfa de dag nog de Italiaanse keuken onderscheidt. De aandacht voor eten hield verband met de aandacht voor de dagelijkse werkelijkheid, la vie quotidienne die ons de Etrusken als ‘realisten’ doen kennen. Het waren tecvhnici, ze bouwden prachtige steden op de rotspunten in het glooiende land en waren meesters in de bruggenbouw. De Romien di hen in de vierde eeuw op deknieuen dronbgen, hebben veel van ze geleerd, ook al omdat hooggeplaatste lieden makkelijk emplooi vonden aan het keizrelijke hof. Niet alleen vanwege hun kennis, maar ook omdat ze de toekomst konden voorspellen – een onmisbare kwaliteit in een leven dat geen hiernamlaas kende.

 

Maar die graftomben van de Etruskenb dan? Er werden belangrijke mannen en vrouwen opgebaard alsof ze werden voorbereid op ene lange, verre reis. Je ziet het in de musea, je ziet het in de grafkamers. Het lijkt erop alsof voor de Etrusken –de belangrijkste althans onder hen – het leven na de dood eenvoudigweg doorging. Is dat geen gekoof in het hioernamaals? Er lijkt me een groot, en interessant verschil te bestaan tussen dit leven na de dood en de metafysische variant die het christendom na hun vertrejk uit de geschiednis over heel Europa verspreidde.

Zo valt er niet alleen veel te zien, maar ook veel te overpeinzen. Je ontmoet in al die steden een cultuur die herkenbare trekken vertoont, misschien ook door de mate waarin die eigenschappen via de Romeinen tot ons zijn gekomen, maar ook wezenlijk andere. Een voordeel bij het aanhalen van de banden met de Etrusken is de taal, die volgens de kenners makkelijk te lezen is. Het schrift is Grieks – loopt allen van rechts naar lionks – en wie zo gelukkig is geweest om in zijn jeugd het gymnasium te hebben mogen bezoekjen, lees dat schrift ook al gawu. Dan zou het nadig zijn als er in de musea Engelse, Franse of Duitse vertalingen bij de vaak wonderlijk mooie afbeeldingen toegevoegd waren, maar dat is niet het geval. Niet erg. Kijken is de beste methode – ook hier – om iets te zien. Dan vallen laterde historische beschouwingen vanzelf op hun plaats.

Maar minstens zo boeiend als de tomben, beelden, afbeeldingen en kunstzinnmige techniek die je in overvloed onder ogen krijgt – bucchero bijvoorbeeld – is de natuur.

Ik had een sterke behoefte om net als de Etrusken te voet dit land te doorkruisen en het is misschien wat opverdreven te zeggen anno 2018, maar deze wandelingen – vaak uiterst vermoeiden door het klimwerk en de slechte paden, loonden de moeite. Als je uren lang in de bedding van een rivier de dichtbeboste streken rond steden als   hebt gelopn, is de kliem naar de stad in de hoogte di eje wacht – met de mogelijkheden om de inwendige mens te bevredigen – meesxtentijds een beloning.

Laat de auto staan. Ga lopen. Ik kan het ioedereen aanbevelen. Dichter bij de Etrusken kun je niet komen.

Wat je meeneemt is een intens verlangen deel uit te maken van deze wereld, van deze verzonken wereld, die zich met elke pijnschjeut meer in je vermoeide voeten, buitengewoon gastvrij opent. Op een dag, na weer zo’n tocht naar het hooggelegen Calcatta, dat verdwenen had moeten zijn, maar werd gered en nu als kunstenaarsdorp voor de toeristen voortleeft, wist ik zeker hier ook een nazaat van de Erusken de hand te mogen schudden, iemand die zich met een terras op ene uitstekende rotspunt aan deze tijd had aangepast – en ongelooflijk smakelijke taart bij de thee serveerde, maar de vrouw die de zaak bestierde bleek een Vlaamse te zijn. En sprak ook Vlaams. Zij dacht dat cde Fallisken in haar streek belangrijker waren geweest dan de Etrusken.

Als ik me thuis verder in de geschiedenis verdiep, duizelt het me na enige tijd van de volkeren die hier eeuwenlang om een plaatsje hebben gestreden. Honderden stammen. Families miscshien wel, die allemaal hun eigen leven leefden, totdat de buren hen de hersens insloegen of als slaven aan het werk zetten.

Des te interessanter vond ik dan ook het gegeven dat vertegenwoordigers van het verslagen Etruskische volk het Rome voor het zeggen kregen. Geen wonder, denk ik, tevreden gezeten op een terras in de Romeinse Jodenbuurt, ze moeten iets van de genen van Croesus hebben bezeten.

En wij?

 

 

 

WKtS
14 DECEMBER 2018