Logboek mei 2021

TERUG NAAR DE VOORPAGINA
VOOR DE ANDERE MAANDEN ZIE HET OVERZICHT
VOOR LOGBOEK APRIL TOETS HIER

 

Grootspraak

Groot, groter, grootst, de trappen van vergelijking. Wanneer gebruik je ze? Tegenwoordig altijd. Ze zijn zo vanzelfsprekend geworden dat inflatie dreigt. We moeten steeds harder schreeuwen. Van de drie trappen resteert daardoor in feite alleen nog de overtreffende trap en zelfs die schiet te kort. Wil je nog iemand en vooral jezélf overtuigen, dan zeg je super, giga, mega – en wat er verder nog aan lelijks beschikbaar is. Het is voor velen normaal geworden dat zij zélf de grootsten zijn. Reclame, public relations, psychologische assertiviteitstrainingen – ik ben ok, jij bent ok – en andere Amerikaanse verworvenheden hebben er hele generaties mee geïndoctrineerd, terwijl het taalonderricht mede daardoor verder in de versukkeling raakte. Zeg het gewoon, schaam je niet, zeg het: IK BEN DE GROOTSTE. IK BEN DE GROOTSTE OOIT. Waarin? Dat doet er niet toe. Evenmin of je wel in alle opzichten de grootste bént, behalve voor zo ver dit fysiek meetbaar is. Wie zegt dat hij de grootste is, soms met statistieken, kijkcijfers of voorkeursstemmen onderbouwd, heeft per definitie gelijk. Hij of zij is de grootste. Ooit. Kwantiteit weegt zoveel zwaarder dan kwaliteit. Ze doen maar. Ik heb er alleen moeite mee als dit ertoe leidt dat waardevolle gevoeligheden zoals kunst en literatuur aan dezelfde modieuze dwang worden onderworpen. Laatst beweerde Max Pam in de Volkskrant dat Karel van het Reve en Willem Frederik Hermans de grootste Nederlandse schrijvers in de twintigste eeuw waren. Voor mij mag hij. Zolang iemand er quasi-objectief een voorkeur mee kenbaar maakt, moet hij – zeker als hij elke week een uitdagend stukje wil schrijven – vooral zijn gang gaan. Maar overtuigt hij? Denk eens na over dat ‘twee grootsten’. Hoeveel schrijvers roepen je vanuit je overvolle boekenlast niet toe: nee, nee, nee, je hebt meer aan mijn werk gehad dan aan dat van hén. Werk? Som is het maar één boek, zijn het maar een paar onnavolgbaar geformuleerde regels, te bescheiden om wie dan ook mee lastig te vallen. Literatuur is geen sport, al moet de overdreven aandacht voor prijzen in de media – de Nobelprijs, de Booker Prize, de P. C. Hooftprijs en de Librisprijs – de indruk wekken dat ook literatuur een wedstrijd is. Zelden wordt werk bekroond dat jou dierbaar is. Grootspraak miskent het bijzondere. En jou, de lezer!
2 8  M E I  

 

Kunst

Kunst is, kort samengevat, iets wat gemaakt is door een man, een vrouw, een kind en soms door een paar mannen, vrouwen en kinderen. We noemen het een kunstwerk. Zonder zo’n kunstwerk geen kunst, wat in debatten, kritieken, colleges en televisie-gezever weleens wordt vergeten. Een kunstwerk bestaat, je kunt het zien, horen, voelen of lezen. Je hoeft het slechts te willen. Je kunt het beschrijven en beoordelen, allemaal heel simpel totdat er een oordeel geveld moet worden. Waarom? Omdat zo’n kunstwerk je daartoe dwingt. Is het wat of is het niks? Het ís iets als wat je ziet of hoort of voelt of leest eerst één zintuig prikkelt en vervolgens de andere laat meeresoneren. Je lichaam vibreert en je geest doet vrolijk mee. Alsof je gelukkig wordt. Als je je lichaam niet voelt, is er geen kunst – of hofmakerij, of godsdienst, of voortplanting, of ontwikkeling, eveneens creatieve mogelijkheden die de mens boven zichzelf uit kunnen tillen. Mooi, dat weet iedereen, maar nu dat oordeel, of liever gezegd, want je voelt al wat je vindt, hoe druk je je waardering uit? Kun je het vergelijken met de manier waarop je andere dingen die mensen maken, een salontafel bijvoorbeeld, of een tafelkleed, of een japon, of een auto, of een taart beschrijft en waardeert? Misschien, maar als het om kunst gaat, vallen veel mensen stil, is mijn ervaring. Hep ’t nut, zo’n ding of dat geram op de piano? Dan wordt het ze te moeilijk en gelijk hebben ze. Moeilijk is het. Maar het gevaar is groot dat ze – op dit punt aangekomen – het oordeel aan een ander overlaten, een zogenoemde deskundige, die er heel soms is, maar vaak ook niet. Bovendien moet je eerst nog vaststellen wie er zo deskundige is dat je jouw oordeel aan hem of haar kunt overlaten. Er is maar één uitweg: je moet het zélf doen, helemaal alleen. Je. moet in het belang van je eigen geestelijke gezondheid, onafhankelijkheid en persoonlijkheid blijven proberen zélf je oordeel te vormen, net zo lang tot je erin slaagt het kaf van het koren te scheiden. Maar dan bén je ook wat en hang je niet meer avonden lang op de bank om naar het Songfestival te kijken. Dan draag je eraan bij dat kunst thuis, in je buurt, op je werk en misschien zelfs op de televisie niet langer wordt miskend. Dat laatste is – zeker in Nederland, land van kooplui, regelneven, BN’ers en influencers – een hardnekkig probleem, door Multatuli briljant voelbaar gemaakt in de figuur van Batavus Droogstoppel in zijn Max Havelaar. Ook bijna twee eeuwen later blijft deze geborneerde burgerman ongegeneerd zijn kop opsteken. Alsof er nooit iets is veranderd. Niet zo vreemd als je ziet hoe neoliberale politici in Den Haag het land besturen. Ze doen zich voor als akelig nuchtere realisten, materialisten pur sang, verdedigers van het Nut & De Centen, maar als puntje bij paaltje komt, blijken Mark, Hugo en Wopke even wereldvreemd te zijn als de eerste de beste kunstartiest, zo wereldvreemd dat ze er – volgens de Algemene Rekenkamer – een grote rotzooi van hebben gemaakt. Het ontbreekt hun, vrees ik, aan de fantasie, de verbeeldingskracht, de eerlijkheid en de moed die je vooral in de muziek, de literatuur, het theater, het ballet, de beeldende kunst en de film kunt leren kennen, deugden die álle menselijk handelen maatschappelijk waarde verlenen.   
2 2  M E I 

   

Maarten Biesheuvel

Veel boeken staan in mijn kasten te vergelen. Maar ze blijven me dierbaar, hoezeer ze ook van kleur verschieten. Soms neem ik er weer eens een ter hand. Deze week was het Brommer op zee van Maarten Biesheuvel omdat ik graag naar het gelijknamige programma van de VPRO kijk. Het verhaal was nog ongerijmder dan ik me herinnerde. Toen ik het uit had, voelde ik een ondraaglijke lust opkomen om méér, zo niet álles van Maarten Biesheuvel te herlezen. Aan die aandrang heb ik schaamteloos toegegeven en nu ben ik al dagen in de ban van zijn vertellingen. Ze zijn – misschien door de universele gekte die ze doortrekt – op geen enkele manier gedateerd. Zijn humor is een panacee voor de vergankelijkheid.
2 1  M  E I

 

Song festival

Ik keek. Ik weet niet waarom, want niemand in mijn omgeving keek. Men had gezegd dat het een feest voor de lhbtq-gemeenschap was, maar die gemeenschap ken ik niet. Bovendien wat deed het ertoe? Het ging toch om muziek? Ik heb buren, familieleden, vrienden, vriendinnen en journalistieke collega’s die homoseksueel, lesbisch of transgender zijn, verstandige, nobele mensen die stuk voor stuk soms ruw uit de heteroseksuele boot werden gestoten, maar niemand van hen had gekeken. Ik wist dat ze wel elke zondagavond Podium Witteman inschakelden, dol als ze zijn op muziek, maar ze hadden dit zangfeest genegeerd. Toen ik opmerkte dat het juist als een feest voor de lhbtq-gemeenschap bedoeld was, want gay, kreeg ik een leerzame variatie aan gemoedsuitstortingen over me heen: van spot en zelfs hoongelach tot afschuw en medelijden. Heer, zij weten niet wat ze doen. Commerciële kul, oordeelde er een. Verraad van de muziek, zei een ander. Ik vroeg me af waarom aan deze genante hysterie dan zo krankzinnig veel aandacht was besteed, in serieuze kranten als de Volkskrant en de NRC even goed als op radio en tv. Misbruikten deze media de lhbtq-gemeenschap voor eigen gewin? Onthouden ze in hun bodemloze nihilisme bewust deze doelgroep de rijke verzameling muziek uit alle tijden en werelddelen die iedereen tegenwoordig overal en altijd kan beluisteren? Ik schiet vol als ik denk aan al die klanken, van Claudio Monteverdi tot bij wijze van spreken de songs van de Nobelprijswinnaar Bob Dylan, die niet in namen, symfonieën, sonates, liederen of akkoorden te vatten zijn, maar in de loop van je leven je bloedsomloop, hartslag en gedachten, kortom je hele lichaam zelfs onder de zwaarste omstandigheden in beweging wisten te houden. Een godsgeschenk, dat de samenleving in toenemende mate negeert. Liever het geflits, gegil en geschetter van een eigentijdse kermis, de hel die ik me herinner van het bezoek met mijn kleinkinderen.  
1 8  M E I

 

 

Een nieuw sociaal contract

Pieter Omtzigt, lid van de Tweede Kamer voor het CDA, het Christen Democratisch Appel, publiceerde bij de Amsterdamse uitgeverij Prometheus van Mai Spijkers een boek met de titel Een nieuw sociaal contract. Ik heb het niet gelezen. Iemand die het boek wél gelezen heeft, schrijft in de Volkskrant dat het te veel over Pieter gaat en te weinig over de fraude die zich in de toeslagenaffaire óók voordeed. Het roept de vraag op in hoeverre het boek door betrokken politici en mediadienaren gelezen is, want dit geluid had ik niet eerder gehoord. Inmiddels is Omtzigt in de publieke opinie uitgegroeid tot een volksheld, een Twentse vader des vaderlands, op wie men in Den Haag zit te wachten als op Godot – die niet kwam. Zou het niet goed zijn, dacht ik, als iedereen die beroepshalve met de politicus Omtzigt te maken heeft dat boek eens ging lezen? Dan maar wat minder op tv, zou ik zeggen. 
1 7  M E I

 

Ongeschreven wetten

Je had wetten en óngeschreven wetten. Wetten werden door het Parlement aangenomen, iedereen werd geacht ze te kennen en bij overtreding kon je door een onafhankelijke rechter worden gestraft. Ongeschreven wetten waren afspraken. Je kon je eraan houden, of niet. Er stonden geen formele sancties op. Die tijd lijkt voorbij. Vandaag de dag zien we hoe ongeschreven wetten in wétten veranderen. Je weet niet wie ze uitvaardigt, noch wanneer en hoe je ertegen hebt gezondigd, want er komt geen officier van justitie, geen rechter of advocaat meer aan te pas, maar als je wordt beschuldigd ben je niet zomaar verdacht, nee, dan ben je ben al veroordeeld. Er is geen officiële aanklacht, je kunt je niet verdedigen, maar gestraft wórd je, zwaar gestraft soms. Levenslang is geen uitzondering. Toen in 1996 een meisje op Schiermonnikoog haar vader, de politieman René Lancée, van incest betichtte, stond voor justitie zijn straf al vast en kon hij het wel vergeten ooit nog ergens zijn vak uit te oefenen. Later kwam aan het licht dat het meisje – Bianca – had gelogen. De zaak viel op, omdat het toen nog een uitzonderlijke zaak leek te zijn. Maar in de loop van de tijd is het beschuldigen en veroordelen zonder vorm van proces praktijk geworden. Dat weten we, iedereen kent de buitengewoon pijnlijke gevallen, zoals dat van Daniele Gatti, de dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest, maar wat doen we eraan? Het zou mooi zijn als het Parlement stelling nam, want dat gaat over recht en rechtvaardigheid in de maatschappij. Je kunt dat niet aan de eerste de beste overlaten. Maar als een Parlement uiteenvalt in eenlingen die alleen nog maar oog hebben voor hun eigen winkeltje, dat ze een riant staatssalaris oplevert, dan ziet het er voor onze democratische rechtsstaat slecht uit, te meer omdat het hun kiezers geen barst kan schelen. Begrijpen die ook niet meer welke waarden hier in het geding zijn?
1 5  M E I

 

Een krankzinnig parlement

Ik ben even weg, voor een medische ingreep en het hele Parlement dondert in elkaar. Nog meer minvermogenden die op eigen houtje politiek gaan bedrijven. Nitwits zijn het, met wie geen verstandig mens iets te maken wil hebben, behalve onze media dan die zich weer eens uitputten in het geouwehoer waaruit moet blijken dat zij het zoveel beter zouden doen. Alsof de staatkundige bedrijvigheid in Den Haag hún taak is. Met een krankzinnig Parlement – en zulke journalisten – is het kwaad kersen eten. Ik zit nog bij te komen – meer van al dat partijpolitieke onbenul dan van mijn operatie, want die verliep voorspoedig dankzij de uiterst aandachtige, zorgzame en capabele verpleegkundigen – allemaal vrouwen, op een uit Giekenland gevluchte man na – en de artsen die in mijn geval aantoonbaar bekwaam op de grens van leven en dood hun moeilijke werk deden. Blijft hun zorg overeind? Of slagen al die politieke kneuzen erin om samen en in vereniging met onze televisiekletsprogramma’s ook dit heilzame werk te frustreren?
1 4  M E I  

 

Veilige taal

In de krant las ik dat de overheid opdracht heeft gegeven om na  te gaan of taal in de culturele sector veilig gemaakt kan worden. Men wil in die sector veilige taal. Het bericht daalde in mij neer als Gods woord in een ouderling. Al mijn leven lang snak ik naar veilige taal. Ik kreeg het belang ervan door toen ik in 1951 als elf-jarige jongen van school naar huis fietste. Ik had de gewoonte om telkens een andere route te kiezen. Daardoor kwam ik soms in buurten terecht die mijn verstandige moeder mij had ontraden. Daar konden de mooie schoenen die zij altijd liefdevol voor mij uitkoos en het nette pakje dat ik droeg weleens voor opschudding zorgen. En verdomd. Op een dag fietste ik door een steegje in de oude binnenstad van Utrecht, toen plotseling een grote knul met veel minder mooie schoenen en een ontzettend vies pakje achter mij opdook en mij hijgend, rochelend en spugend begon na te rennen. Ik stampte op de pedalen om hem te lossen, wat lukte, maar zijn woorden bleven mij achtervolgen. Vuile lamlul, weergalmde het tussen de onverklaarbaar bewoonde huizen. Vuile lamlul. Ik heb het mijn moeder nooit durven zeggen, maar veiligheidshalve meed ik voortaan de buurten waarvoor ze mij had gewaarschuwd. De taal van de knul had me zoveel angst ingeboezemd dat ik me heel lang niet meer buiten de gebaande paden heb gewaagd. Ik ben dan ook blij dat men er nu eindelijk, eindelijk aan denkt te beginnen om taal veilig te maken, al is het voorlopig alleen in de culturele sector. Andere sectoren komen ongetwijfeld later ook aan de beurt, net zo lang tot álle sectoren veilig zijn. Tot dat moment houd ik mijn mond en kom ik de deur niet meer uit.
1 1  M E I

 

Steden als paradijzen

De Hamburgse kunstenaar Jan Kamensky (34) verandert steden in paradijzen. Parijs, Wenen, Hamburg – oorden die al meer dan honderd jaar de dolle mobiliteit van het vervuilende, stinkende en luidruchtige verkeer te verduren hebben, veranderen onder zijn handen in oasen van rust en stilte. Kamensky maakt van pleinen, woon- en winkelstraten fiets-, wandel- en speelgebieden voor iedereen. Fantasie? Nee, je kunt het zien. In De Correspondent spreekt Thalia Verkade met de kunstenaar. Mooie en vooral geestige animaties visualiseren diens ideeën. Een feest voor het oog. Ik bekeek de filmpjes met plezier, bewondering en zelfs enige opwinding. Zó aangenaam – en wonderschoon! – zouden onze steden kunnen zijn als volksvertegenwoordigers, ondernemers, planologen, makelaars, vastgoedondernemers – die vooral – verkeersdeskundigen en journalisten met Kamensky zouden willen meedenken. Het is hoog tijd, lijkt mij, om onze prachtige, oude steden te bevrijden van alle almaar toenemende ballast die inwoners vaak letterlijk de adem beneemt. In plaats van de dying cities die Jane Jacobs in de jaren zestig van de vorige eeuw in Amerika zag, zouden in Europa groene, herboren steden de toekomst zijn. 
8  M E I

 

Ramsey Nasr en het virus

Als je het mooi vormgegeven boekje De fundamenten van Ramsey Nasr uit hebt, constateer je verheugd: zo opwindend en zelfs meeslepend zag ik de dreigende vernieling van onze aardkloot en van alle levende wezens die hem bevolken, niet eerder onder woorden gebracht. Het is de kracht van een goed betoog, je gevoel dat je het allemaal al wist; het moest alleen nog even zo welsprekend gezegd worden. De fundamenten is, met andere woorden, een buitengewoon overtuigend essay waarvan ik zou wensen dat in elk geval al die babbelende politici van ons het zouden lezen, al vrees ik dat die hoop ijdel is, maar wie weet. De fundamenten is bovendien uiterst aanstekelijk en tegelijkertijd even nuchter als lyrisch geschreven, het zoveelste bewijs van Nasrs wonderlijk veelzijdige creativiteit. Het boekje ademt de geest van een beschaving die aan alle kanten wordt aangetast, maar ook de vitaliteit bezit om ons en ons nageslacht van een toekomst te verzekeren. Als we ons maar blijven verzetten tegen de almaar voortwoekerende economie van de vernieling – het geloof in groei – en blijven opkomen voor een cultuur die behalve de kunst en het denken óók de natuur en onszelf omvat. Wij zijn zélf natuur, evenzeer als alles wat op deze planeet leeft, soms ouder dan de oudste steen… om met Vasalis te spreken.. Ook Covid-19, Ramsey Nasrs inspiratiebron, is natuur.
1 M E I  2021

 

Winnetou leeft

De eerste dode in mijn leven heette Winnetou. Hij was het opperhoofd van het nobele volk der Apachen, ver weg in Amerika. Ik woonde in Utrecht, was twaalf jaar oud en rouwde wekenlang om het verlies van een vriend, wat zeg ik, méér dan een vriend, een méns met wie ik samenviel als met mezelf. Ik wás Winnetou. In dezelfde tijd werd ik smoorverliefd op een meisje, Maria, Maria Hendrikse Knapen, met wie ik kort tevoren in de parochiekerk van de heilige Martinus aan de Oude Gracht plechtig mijn doopbeloften had hernieuwd. Ik ervoer in die dagen hoezeer dood en leven in elkaar kunnen overvloeien, maar ik leerde ook hoe heftige zielenroerselen je levenslust ondraaglijk kunnen prikkelen. Dat ging allemaal door me heen – en nog veel meer – toen ik in de NRC las dat Winnetou weliswaar was gestorven, maar lééft. Hij is uit de doden opgestaan doordat de boeken van Karl May, de schepper van Winnetou, Old Shatterhand en al die andere kleurrijke mannen, vooral mannen, in dat prachtige, verlokkende, lege land aan de overzijde van de oceaan, waar hij nooit geweest was, maar ik ooit poolshoogte zou nemen, opnieuw zijn vertaald. Ga ik ze lezen? Ja zeker. Niet omdat Winnetou nog deel uitmaakt van mijn innerlijke indianenleven, maar omdat ik benieuwd ben of mijn oude vertalingen bestand zijn tegen de nieuwe. Vertalingen zijn belangrijk. Je leert er werelden door kennen die in je eigen boeren-Hollands niet bestaan. Daarbij luistert het nauw. Doet de vertaling recht aan het origineel, áls je dat al kunt lezen? Karel van het Reve heeft dit probleem – net als vele andere – ooit nuchter belicht toen hij vertelde dat hij alle grote negentiende-eeuwse Russische schrijvers had leren kennen én waarderen door vaak gebrekkige vertalingen uit het Duits. Alleen Dostojevski, die beviel hem niet zo. Was zijn werk nóg krakkemikkiger vertaald dan dat van de anderen? Van het Reve nam later zijn strenge oordeel over Dostojevski enigszins terug, maar toen had hij geen vertaling meer nodig. Hij las het Russisch beter dan het hele Politbureau bij elkaar. Op de middelbare school las ik de boeken van Karl May in het Duits. Niet uit literair snobisme of om Maria Hendrikse Knapen te imponeren – die was trouwens alweer uit mijn leven verdwenen – maar omdat ik geloofde dat door Winnetou de Grote Manitoe mij zou helpen een hoger cijfer voor Duits te halen.
1  M E I