Je Hoort Steeds Vaker…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE VERRASSING was groot, de volgende dag, toen een vrouw Gerards winkel binnenkwam die sprekend op Maxima leek. Sprekend. Ongelooflijk. Gerard was zo verbouwereerd dat hij niet hoorde wat de vrouw tegen hem had gezegd. Leuke pet. Het blonde haar golfde er guitig onderuit. Ogen waar een lach in vonkte…
‘Sorry, zei hij een enigszins bête, ‘maar zei u iets?’

Ze glimlachte.

‘Ik ben een vriendin van Eamer,’ zei ze. Gerard kon het accent niet thuisbrengen. ‘Ik woon pas kort in Amsterdam, maar ik ken Eamer al jaren. Ze zit een beetje vast en heeft mij gevraagd haar te helpen en daar hebben we u voor nodig, althans dat suggereerde Eamer, die u de meest sexy fietsenmaker van Amsterdam vindt.’

Ze lachte koket. Hoe kon ze dat weten?

Gerard snoof zo onnadrukkelijk mogelijk haar geur op die de lucht van olie, benzine, terpentine, solutie, verf en warm gesleuteld ijzer haast frivool uit zijn winkel verjoeg. Haar tongval liet zich nog niet duiden. Misschien was hij misleid door het verband met Eamer, maar dit was geen Ierse…, zeker niet, Spaans misschien…?

Hij hoorde nu meer over Eamer dan zij hem zelf ooit verteld had, of had kunnen vertellen. Zo vaak zagen ze elkaar niet en meestentijds bespraken ze eenvoudiger vraagstukken – de koriander bij Mohammed uitverkocht, een kapot fietsslot of de nieuwe stoplichten waarvoor je als fietser na een maandenlange verbouwing nog langer stond te wachten, alles om verkeersinfarcten te voorkomen – dan het onafzienbare continent Afrika dat in de kranten – voor zo ver er überhaupt aandacht aan besteed werd – veelal samenviel met armoede, oorlog, geweld, verkrachtingen en uitbuiting door westerse oliemaatschappijen zoals Shell.

Eamer werkte in het noorden van Oeganda in Oost-Afrika een groot en kostbaar project dat bedoeld was om kinderen te redden.

Maxima vertelde: ‘Al jaren opereert in de streek, waar Eamer verblijft, Het Verzetsleger Van De Heer. Dat is een zeer, zeer bloeddorstige strijdmacht onder leiding van een zekere Joseph Kony die zich laat inspireren door onze christelijke Tien Geboden. Je weet wel: Gij zult niet doden. Gij zult niet stelen, enfin, in Europa kan geen kind ze meer uit het hoofd opzeggen… maar… sorry… die troepen van Kony roven overal in die streek, in steden, dorpen en op het platteland kinderen, jongens en meisjes, die als soldaten of prostituees worden ingezet. In Nederland denken we dat het in Oeganda redelijk rustig is, maar dat is een misverstand. Het leven in de regio waar Eamer opereert is een hel… Wat ze me erover vertelt is gruwelijk… meer dan gruwelijk… gruwelijk…’ Ze viel stil alsof de beelden van kindsoldaten en seksslavinnen in het noorden van Oeganda haar even te veel werden… Gerard had met haar te doen. Of was het met Eamer die door haar sprak?

‘Maar laat  ik me eerst eens voorstellen,’ hernam ze zichzelf, terwijl zij haar hand uitstak, die Gerard negeerde omdat hij als de dood was haar met zijn klauw te bevuilen.

‘Ik heet Maxima,’ zei ze en trok met een snelle glimlach haar uitgestoken hand terug, ‘Maxima Borges. Kent u de naam? Mijn broer is directeur van het Hilton.’

Ze maakte een vaag gebaar in de richting van het Amerikaanse toeristenpaleis aan de Apollolaan schuin tegenover de ABN-Amrobank. Een paar jaar geleden was er een zanger met te veel drugs in zijn lijf van de vijfde verdieping naar beneden gesprongen. John Lennon en Yoko Ono hadden er op een bed gelegen om de vrede in de wereld te bevorderen. Een afbeelding van het illustere paar was maandenlang op een kantoorgebouw aan de overkant te zien geweest. Misschien had de wanhopige makelaar verwacht daarmee kopers te trekken, maar het pand stond – ondanks John Lennon en Yoko Onno – na jaren nog steeds leeg, net als honderden andere kantoorgebouwen in Amsterdam.

‘Eamer,’ vervolgde Maxima, nu weer op min of meer nuchtere toon, ‘onderneemt activiteiten die de macht van Kony’s Verzetsleger moeten ondergraven. Ze doet dat vooral door de armoede te bestrijden. In Oeganda leeft volgens officiële gegevens ruim 37 procent van de bevolking onder de armoedegrens. Maar dat is statistiek. De mensen over wie Eamer ons vertelt vallen niet zo klinisch te becijferen. Die zijn in hoge nood. Het is gruwelijk…’ Weer sprak ze het woord uit en weer leek het haar haast te veel te worden. Ze keek zo intens verdrietig dat Gerard met haar te doen kreeg. Jezus, die Eamer. Dat had hij nooit geweten. Wat wist je ook van elkaar?

Het bleef even stil in de winkel. Ook buiten heerste nog de stilte als in een dorp lang geleden. In de verte  beierde de klok van de Obrechtkerk. Een dodenmis. Het was de stilte voor de storm die elke dag stipt om half een losbarstte als bankemployés, makelaars en andere financiële linkmichels  opgefokt in hun SUV’s naar de Cornelis Schuytstraat scheurden om te lunchen. Schoolkinderen volgden op jankende scooters in hun kielzog alsof ze nu al wisten dat daar – en nergens anders – hun goudomrande toekomst lag.

‘Het Verzetsleger,’ vervolgde Maxima, ‘is op dit moment zo krankzinnig actief dat er met spoed iets gedaan moet worden. Er moet snel veel geld naar Eamer… Anders is het te laat… Veel geld,’ herhaalde Maxima, met een ernst die tot dan toe achter haar charme verborgen was gebleven. Gerard realiseerde het zich met een schok.

Plotseling zag hij een andere vrouw, iemand met gezag.

‘En de vraag is: wilt u ons daarbij helpen?’

‘Ik,’ stamelde Gerard, ‘maar ik heb helemaal geen geld.’

Glimlachend zei Maxima: ‘Zo bedoel ik het ook niet. Als u nog even tijd hebt, dan leg ik het uit.’

Gerard had alle tijd, voor haar, voor Eamer, én voor het goede doel, en terwijl  hij opschoof naar zijn toonbank – waar hij hoopte meer zichzelf te zijn met deze indrukwekkende vrouw zo dichtbij – kreeg hij te horen hoe overal in de wereld voor Eamer geld ingezameld was, dat nu naar Oeganda moest, naar Eamer. ‘We hoeven alleen maar,’ zei Maxima, ‘even van uw bankrekening, of liever gezegd van uw internetrekening gebruik te maken om Eamer uit de brand te helpen. U hebt toch een internetrekening?’

Gerard had een internetrekening, zeker, maar breek hem de bek niet open. Hij was ertoe overgegaan omdat zijn leveranciers en klanten dat eisten. Wat een gedoe. Met ook zo’n ding, zo’n….e-dentifier die hij altijd kwijt was… Hij haatte het. Wat was er tegen baar geld? Jarenlang had hij net als de kooplui op de Albert Cuyp losjes met de flappen van honderd in zijn zak gelopen. ‘Een tiet met geld,’ zeiden ze toen en ze waren er trots op geweest.

‘Het geval wil,’ ging Maxima rustig, maar nog steeds opvallend ernstig voort, ‘dat Eamer zegt het geld meteen nodig te hebben. Zij kan dat als geen ander beoordelen, uiteraard. Omdat er zoveel verschillende schenkingen zijn, en de toestand, ook die van de bank in Oeganda onzeker is, heeft ze zelf bedacht dat we het geld misschien het beste op uw rekening konden verzamelen om het vervolgens via u naar een paar voor Eamer door en door betrouwbare adressen in Oeganda te sluizen. Ik heb mijn broer, die  van het Hilton, weet u wel, geraadpleegd. Ook hij vond het een zinnig plan. Eamer heeft mij de adressen en rekeningnummers gemaild.’

‘Nou ja,’ zei Gerard, die het begon te begrijpen, ‘als het maar even op mijn  rekening, staat, zie ik geen probleem. Ik wil Eamer graag van dienst zijn. Zeg maar wanneer het moet gebeuren.’

‘Morgen,’ zei Maxima en ze draaide zich zo zwierig om dat haar rokje voelbaar langs zijn bovenbeen veegde. Haar haren dansten onder haar muts. Blond, dacht Gerard, maar daaronder… Die viespeuk van een Verdonk had hem uitgelegd hoe het zat met die Argentijnse blondines… De koele, noordse kleur van hun coiffure moest in een oogopslag duidelijk maken dat ze niet tot indianen, negers en andere zwartharige inboorlingen van dat land behoorden…