EINDELIJK voelde hij zich in staat zijn hol weer op te zoeken. Eamer had hem over het dooie punt heen geholpen. Misschien omdat hij haar zijn verhaal had kunnen doen. Of was ze het zelf? Hij had als ouwe weduwnaar wel erg warme gevoelens voor haar. Hij probeerde de gedachte van zich af te zetten. Hij wiste haar beeld. Hij mocht haar graag, erg graag, maar nee.. Ook haar kinderen mocht hij graag hoewel hij geen man van kinderen was. Te veel met zichzelf bezig. Maar die kleintjes van Eamer wakkerden een soort…ja.. misschien wel grootvaderlijke gevoelens bij hem aan… Hij kon ze wel knuffelen… Hij had een keer de kleinste, Jimmy, voorop de fiets van Eamer, even over zijn wangetje gestreeld. Hij was er zelf van geschrokken. Eamer had hem toegelachen. Hoe was dat huwelijk van haar, met die rare kunstartiest van d’r? Het leek Gerard een goeie kerel, maar wat wist je ervan? Componist, het mocht wat. Kunstluizen. Van brood stront maken, dat konden ze…
Hij liet zich op zijn kruk neer, lierde Eamer d’r fiets omhoog en draaide het voorwiel los. De winkelbel rinkelde. Wat nu weer? Traag hees Gerard zich overeind en zag dat een man, of beter gezegd een heer zijn winkel binnengekomen was. Zo zag je ze in Nederland niet. Wat een pak! Die kwam uit een land waar ze nog wisten wat rangen en standen waren. Een buitenlander. Dat verbaasde Gerard niet. Buitenlanders waren in zijn buurt even gewoon als geboren Amsterdammers. Ze vielen nauwelijks op. Ze pasten zich – soms wat overdreven – aan Nederlandse gewoonten aan. Daarom fietsten ze ook. Zelfs Amerikanen, het liefst op van die onmogelijke fietsen. Russen niet. Die verplaatsten zich het liefst in grote zwarte auto’s, vermoedelijk met een kalasjnikov op de achterbank. Ook Turken fietsten niet. De oudsten van Mohammed scheurden het liefst met zijn tweeën op een scooter door de buurt. Marokkanen fietsten ook niet. Maar deze buitenlander was van opvallend andere snit. Bovendien meldden zich meestal geen mannen in zijn winkel. Zijn buitenlandse cliëntèle was overwegend van het vrouwelijk geslacht en West-Europees. Bakfietsen gingen erin als koek. Alleen Eamer en die Française, hoe heette ze ook alweer, Angélique, hadden zo’n kreng geweigerd en fietsten met een kind voorop en een achterop, Angélique had er zelfs een ‘n tijdlang in een zak op de borst meegevoerd, wat hij als ervaren fietser tamelijk eng vond. Zo breekbaar, zo’n Frans hoofdje.
Gerard kende niet al zijn klanten persoonlijk en sprak ze ook zeker niet allemaal met enige regelmaat, maar als het om een buitenlands accent ging, of een vreemde taal, had hij aan een vluchtige ontmoeting genoeg om zich een beeld te vormen. Het interesseerde hem. Hij wilde niet zozeer weten wat voor vlees hij in de kuip had als wel waar ze vandaan kwamen, hoe ze leefden. Ook als het contact louter zakelijk was, hoorde hij een verhaal, een verhaaltje, flarden van een verhaal, meestal voor hem voldoende om er, misschien iets te gemakkelijk, een geheel van te maken. Zo groeide zijn kennis van het aardrijk en zijn bewoners, waar hij niet zoveel van wist. Wat zulke ontmoetingen ten goede kwam, was dat buitenlanders nooit blijk gaven van het lichte dedain, het ongeduld of de onverschilligheid waaraan jongere Nederlanders leken te zijn gaan lijden. Vooral een bepaald soort vrouwen, zonnebril in het haar, kon hem als voetveeg behandelen. Deden ze met hun Thaise nanny’s natuurlijk ook. Toen hij dit, zijn geheime chagrijn, een keer aan Eamer had durven openbaren, had ze gezegd dat hij vermoedelijk niet sexy genoeg was voor zulke dames. Maar in de porno fungeerden loodgieters en monteurs als lustobject, dus wie weet. Ze hadden vreselijk moeten lachen. Lustobject, sexy – hij had geen idee wat Eamer bedoeld had.
Gerard kon het accent van de man niet meteen thuisbrengen. Maar de boodschap was duidelijk. Vijf fietsen. Vijf nieuwe fietsen. Goeie handel. De afwikkeling van de lucratieve transactie ging gepaard met de summiere intimiteit die zelfs handel iets sympathieks kan geven. Het bevestigde Gerards vermoeden omtrent de herkomst van de man. Hij kwam uit Argentinië, uit Buenos Aires. Hij werkte, zei hij, voor de ABN-Amrobank op de Apollolaan. Hij had een vrouw en drie schoolgaande kinderen. Ze woonden op het Olympiaplein – vlak bij dus, wist Gerard, voor wie de man niet vaag de richting had hoeven aangeven.
De beide mannen, de fietsenmaker in zijn bevlekte overall en de Argentijnse sinjeur in zijn lichtgrijze, besmettelijke kostuum, namen gemeenzaam de mogelijkheden van het hedendaagse fietsen door. Moesten het stadsfietsen worden, damesfietsen, herenfietsen, oma-fietsen, opa-fietsen, retro-fietsen, toerfietsen, racefietsen, mountainbikes, e-fietsen, hybrides, design-fietsen of namaak-bikes op Amerikaanse wijze? De Argentijn leek in steeds grotere verwarring te geraken. Te veel keus?
Gerard zag het een poosje geduldig aan en pakte vervolgens een handvol glanzende folders uit een bakje op de toonbank. ‘Kijk er thuis maar eens naar,’ zei hij en begeleidde zijn gast naar de deur.
Hij had zijn kont nog niet gekeerd of hij hoorde achter zich het karakteristieke stemgeluid van mevrouw Boszhardt, die hij al jaren kende als een krachtige rookster en die er ondanks haar wellustig rood gestifte lippen door een teveel aan nicotine minstens honderd jaar ouder uitzag. Wallen onder haar ogen, huid als een vervilte schipperstrui.
‘Was dat een Argentijn, Gerard?’ raspte ze.
‘Ja, zeker,’ zei Gerard minzaam. ‘Dat was een Argentijn.’
‘Weer een,’ zei ze.
Gerard keek haar niet begrijpend aan.
‘Het worden er langzamerhand wel veel, hè?,’ zei mevrouw Boszhardt haast dreigend.
‘Ja, en?’ reageerde hij nogal afgemeten, totdat hij bedacht dat mevrouw Boszhardt haar opmerking niet negatief bedoeld kon hebben. Mevrouw Boszhardt had er zelf een, een Argentijn, Carlos, haar vriend, die halsoverkop uit zijn land had moeten vluchten en aan mevrouw Boszhardt d’r omvangrijke boezem had mogen uithuilen.
Misschien was Gerards toon mevrouw Boszhardt in het verkeerde keelgat geschoten, want wat ze al een tijdje niet meer had gedaan, daaraan begon ze nu met hernieuwd elan, het berijden van haar stokpaardje: Argentinië. Gerard wist dat hij het sleutelen verder wel kon vergeten. Leunend op zijn toonbank hoorde hij haar aan. Over de dictator Videla, de Dwaze Moeders op de Plaza de Mayo in Buenos Aires die nog elke dag voor hun verdwenen mannen en zonen demonstreerden…
‘Godverdomme, Gerard,’ zei mevrouw Boszhardt, strijdbaar nu tot het uiterste, terwijl ze een nieuw voorgerold shaggie uit een zilveren doos haalde en er de brand injoeg – kijk uit mens, met die benzinedamp hier – ‘zullen we dat schandaal ooit ongedaan kunnen maken?’
Na die vraag viel ze stil. Het bood Gerard de gelegenheid beleefd te vragen wat ze kwam doen. Een week of wat geleden was ze voor een nieuwe fiets gekomen, een Gazelle. Carlos werd te zwaar. Hij moest bewegen. Ze leek zijn vraag te negeren. ‘Snap je,’ hoorde hij haar zeggen, ‘hoe pissig ik was toen die koninklijke flapdrol, die oudste van Beatrix, met dat Argentijnse juffie op de proppen kwam, die Maxima?’ Gerard overwoog te zeggen dat hij het niet snapte, hij vond Maxima een tof wijf, gelukkig niet zo’n burgertrut als je in die kringen kon verwachten, maar hij hield zijn mond. De ervaring had hem geleerd dat je mevrouw Boszhardt moest laten uitrazen, anders werd het nachtwerk.
‘Heb je gezien,’ vroeg ze hoogst verontwaardigd, ‘hoe hij de benen nam, toen met die Damschreeuwer? Alsof de duivel hem op de hielen zat. Met zijn moedertje en zijn geliefde had hij niets meer te schaften. Sauve qui peut. Niks vrouwen en kinderen eerst. Zo ging het ook bij de Titanic, weet je wel? Je vraagt je af hoe zo’n moederskindje aan al die medailles komt. Wat een held in dat apepakkie. Net zo’n apepakkie als die schoft van een Videla altijd droeg. Met net zo’n bespottelijke pet! Ik ben bang dat-ie zich ook in zo’n operette-uniform tot koning laat kronen. Met zo’n pet op z’n kop! In Amsterdam! Dat is toch ongehoord?’
Gerard was blij inzake die laatste kwestie het standpunt van mevrouw Boszhardt te kunnen delen en haastte zich – om erger te voorkomen – haar in haar gefundeerde mening tegemoet te komen. Hij haatte uniformen. Zijn bevestiging schonk mevrouw Boszhardt even rust. Gerard maakte voor de tweede keer van de gelegenheid gebruik om naar de reden van haar komst te informeren. ‘Maar wat kan ik voor u doen?’ vroeg hij. ‘Een ander zadel,’ zei mevrouw Boshardt. ‘Die Gazelle van Gerard is puik, maar hij krijgt er een houten kont van. Is er een zachter zadel? Helpt dat?’ ‘Nee,’ zei Gerard, die erom bekend stond er nooit om heen te draaien. ‘Tegen een houten kont helpt geen enkel zadel. Wat helpt is meer fietsen.’
Mevrouw Boszhardt verliet – zonder zadel – tevreden de winkel. Gerard keek haar na. Hij kende haar tirades tegen het Argentinië van de dictatuur, en al hield hij niet van voetballen, als hij aan de verloren finale tegen uitgerekend dat land dacht, schoot zijn gemoed weer vol, maar meestal gleden zulke emoties als waterdruppels van zijn geoliede fietsenmakers-outfit af. Nu niet. Kwam het door die nieuwe klant? Ook een Argentijn. Inderdaad, weer een Argentijn. Wat was er gaande, vroeg Gerard zich nu ook af terwijl zijn kolenschoppen van handen een nieuw wiel in Eamer d’r voorvork hingen. Wat kwamen ze doen, al die Argentijnen? Hoeveel woonden er al in Amsterdam?’
Hij probeerde dit vruchteloze vragen een halt toe te roepen, hij kende zulk getob van zichzelf als hij ergens de vinger niet achter kon krijgen, maar hij slaagde er niet in zijn malende gedachten om te leiden. Dat mevrouw Boshardt zich er druk om maakte, met die Carlos van haar, dat snapte hij ook wel, maar wat ging het hem aan? De wereld was zo groot. Hij wist niet eens waar Argentinië lág. Ja, in Zuid-Amerika. Maar aan welke landen grensde het? Er waren pampa’s, wist hij, cowboys, koeien, vlees, in Buenos Aires dansten ze de tango. In de Beethovenstraat had je een Argentijns restaurant. Hij kende het, maar was er nooit geweest. Manon was van de ene dag op de andere aan de tango verslingerd geraakt. Reisde er stad en land voor af. Zo geil. Het had zijn vruchten afgeworpen want al op gevorderde leeftijd had ze toch nog kennis aan een man gekregen.
Hij was, Amsterdammer of niet, nooit het zeegat uit de wijde wereld ingetrokken. Voor hem was indertijd de verhuizing van West naar Zuid al een wereldreis geweest. Hij had het gevoel gehad dat hij ging emigreren. Zonder Ans had hij het ook niet gered. Had hij geen klant die hem inzake die Argentijnen verder wegwijs kon maken? Verdonk! Ja, Verdonk, verdomd. Dat was wel een ouwehoer, zoals veel journalisten, maar hij kletste niet helemaal, of liever gezegd niet altijd uit zijn nek. Hij las veel. Dat kon je horen. Hij wist zelfs iets van fietsen. Verdonk, ja. Hij pakte zijn boterhammen en ging naar buiten om in zijn sleetse Gispen-fauteuil op de stoep zijn middagmaal te nuttigen. Even gezellig met Mohammed beppen over Casablanca waar het veel fijner was dan in Amsterdam.