Je Hoort Steeds Vaker…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JEZUS, dacht Gerard later, als ik al dat geld nu eens een weekje of zo had kunnen laten staan. De rente. Hoeveel was het geweest? Twaalf miljoen. Hij schudde de gedachte van zich af. Het was zijn geld niet.

Verdonk bleek, toen hij zijn fiets kwam halen, nader onderzoek te hebben gedaan. Het was geld van het koninklijk huis. Hij wist het nu zeker. Willem Alexander en Maxima hadden al een paar heel dure huizen in Afrika op het oog, maar het was nog altijd niet genoeg. Het geld kwam bijvoorbeeld van Kadaffi, zei Verdonk. Gerard geloofde zijn oren niet. Kadaffi?

‘Ja,’ zei Verdonk, ‘Kadaffi. Daarom moest die helikopter naar Libië. Om dat geld op te halen. Kadaffi kon het niet meer langs reguliere weg overmaken.’
‘Maar waarom zou Kadaffi het koninklijk huis geld geven?’ vroeg Gerard. Hij snapte er niets meer van.

Hij had dat van die helikopter wel gelezen, maar nadat hij had vastgesteld dat een stelletje suffe beroepsmilitairen d’r een potje van hadden gemaakt, was hij overgegaan tot de orde van de dag, en dat was fietsen maken – en soms, ook leuk,  fietsen verkopen. Christus, waar was iedereen me bezig?

Verdonk lulde maar door. Die helikopter was buiten de legerleiding om door het koninklijk huis voor Mabel gevorderd. Die kende Kadaffi, deed zaken met hem. Die ging al dat geld ophalen. Niks Zweedse mevrouw of Amersfoortse ingenieur.

‘Een cover-up, Gerard,’ riep Verdonk over zijn toeren alsof hij een scoop had. ‘Zo worden we besodemieterd! Ook door die Argentijnen! Kijk toch uit, man. Ons financiële systeem is al in hun handen. Maxima en Willem-Alexander nemen Nederland over.

Het ging Gerard ver boven zijn pet. Mabel, Kadaffi, ‘ons financiële systeem’ – sodemieter toch op.

‘En dan straks als triomf,’ sprak Verdonk, nu bijna alsof hij een kleine menigte vanachter een katheder toesprak, ‘de kroning. Maxima koningin, Willem-Alexander koning Willem IV, en hij in zo’n admiraalspak, als een lid van de Argentijnse junta. Maxima houdt ervan, van zulke uniformen, dan ben je pas een echte vent! Haar vader lacht in zijn vuistje…’

Gerard vond, opgegroeid als kleine anarchist in West, maar wel elke zondag naar bijbelles bij dominee De Grave, elk uniform bespottelijk. Alleen in dienst had hij zijn eerstegrijs wel stoer gevonden. Maakte je één met je maten. Je stond ergens voor. Dat kon. Maar die apepakkies bij officiële gelegenheden had hij altijd lachwekkend gevonden, vooral als ze gedragen werden door iemand die helemaal geen militair was, zoals Willem-Alexander. Waarom moest een Nederlandse koning zich zo krijgshaftig uitdossen? Het was toch geen oorlog? Waarom moesten vorsten of  ‘prins-gemalen’ er vandaag de dag zo bij lopen? Wat had die Bernhard – en Beatrix ook – de pest in gehad toen Joop de Uyl hem verbood nog langer het uniform van een viersterren-generaal te dragen.

Gerard liet zich neer op zijn kruk. Hij moest aan de slag. Hij was nu al uren meer met zijn hoofd dan met zijn handen bezig. Zo kwam er geen brood op de plank. Het was – hij kon het niet verhelen – een opwindende ontmoeting  geweest. Maxima had de dagelijkse sleur op de Marathonweg met al haar gratie een nieuwe, Argentijnse zwier gegeven. Aan het geld dacht hij niet. Hij vreesde de rente-overschrijving die hem zou leren hoeveel hijzelf aan de transactie had verdiend. Onverdiend. Hij besloot het geld zo snel mogelijk aan Eamer over te maken. Hij hoopte dat ze gauw weer zou opduiken. Haar aanstekelijke lach. Die kinderen van d’r. Hij brandde van nieuwsgierigheid om te horen hoe het haar vergaan was, daar in Afrika.

Gerard merkte dat hij begon te wachten. Dat hij zat te wachten. Hij wachtte. Weken. Deed steeds minder. Maar wie zich ook vertoonden, geen Eamer, geen Maxima, zelfs Verdonk schitterde door afwezigheid, zeker volop in de weer met zijn nieuwe derailleur. Ook mevrouw Boszhardt liet zich niet zien, reed waarschijnlijk gezellig met haar Carlos naar het Amsterdamse bos, zonder houten kont.

Het was na alle ophef stil geworden, heel stil.

Totdat er zich – was het vier of vijf weken later? – een man in de winkel meldde. Geen buitenlander. Of hij de heer Gerard van Alderwereld was? Gerard knikte.

‘Mijn naam is De Graaf,’ zei de man, ‘ik kom u uitnodigen voor een gesprek.’

Voor een gesprek? Dat klonk vreemd. Gerard kende de man niet.

‘Ik toon u mijn kaartje,’ zei de man, weer op zo’n rare manier.

Gerard las de woorden Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst. ‘Sectie Stiekem’ schoot het door hem heen. De Geheime Dienst. De Gestapo. Wat moest die van hem? Fietsen?

‘We hebben, denk ik, wel even tijd nodig,’ zei de man op Gerards vraag, ‘dus u kunt het beste uw winkel maar afsluiten en met ons meegaan.’

Gerard wist niet wat hem overkwam. Even kwam het in hem op dat dit bezoek misschien met die Argentijnen verband hield. Per slot van rekening had hij zaken met ze gedaan, nou ja… zaken… Er begon hem iets te dagen. Had de ouwehoer Verdonk iets doorgehad wat hém was ontgaan?

‘We praten het makkelijkst bij ons op kantoor’ zei de man, ‘in Den Haag. De auto staat voor.’

Ze liepen achter elkaar aan naar buiten. Gerard zag de geblindeerde auto. Hij sloot zijn tent af en merkte toen hij omkeek dat ook De Graaf nog iets aan de deur deed.

Gerard keek naar de vertrouwde woorden van Ans. Haar liefdesverklaring. ‘Je hoort steeds vaker Gerard is onze fietsenmaker.’ Plotseling kwam een loodzwaar gevoel van vergeefsheid over hem. Mevrouw Boszhardt had hem verteld hoe onder Videla in Argentinië zomaar mensen op klaarlichte dag verdwenen. Geen haan die er naar kraaide. Meestal waren ze boven zee uit een vliegtuig gegooid. Naast De Graaf op de achterbank gezeten – al op de Ring ter hoogte van de ING – zag hij langzaam maar zeker de pijnlijke waarheid uit zijn verwarde gevoelens oprijzen: ze reden in de richting van Schiphol.

De volgende ochtend constateerde Mohammed verbaasd dat hij Gerard niet zag. Gerard, die er altijd was, nooit één dag ziek. Had zich misschien verlaat. Maar ook ‘s middags vertoonde zijn buurman zich niet om in zijn luie stoel voor de deur zijn boterhammen te eten. Er stonden ook geen fietsen buiten. Vreemd, maar wie weet. Pas de dag erna begon Mohammed zich zorgen te maken en met een vaag gevoel van onheil liep hij naar de winkel van Gerard. De glazen deur was verzegeld, de slogan van Ans met neon-verf onleesbaar gemaakt.
EINDE

 

Geschreven door Willem Kuipers te Smilde.
Gepubliceerd op 29 juni 2012.