‘Ik Wil M’n Eigen Verhaal Rondmaken’

WILLEM KUIPERS

 

Maurits Schmidt in gesprek
met Willem Kuipers

 

Maurits Schmidt is de zoon van een Utrechtse bakker. Het bedrijf van zijn grootvader en later van zijn vader en diens vier broers was in de hele stad bekend onder de naam Lubro (luxe broodbakkerij). Maurits ging na het gymnasium theologie studeren, maar dominee werd hij niet. Hij werd journalist. Eerst bij het toen net opgerichte Utrechts Universiteitsblad, later bij het ANP, de Volkskrant, de NOS en Het Parool. Een gesprek voor de Volksknar met zijn eerste hoofdredacteur veertig jaar later.

 

Het is nu 15 maart 2013 en mijn eerste hoofdredacteur zit tegenover mij. Per 16 maart 1973 nam jij me aan als journalist. Je was toen al weg bij de Volkskrant.

‘In 1970 al. Om af te studeren. Na drie jaar elke nacht op de binnenlandredactie te hebben gewerkt. Ik was de constante factor tussen twee wisselende ploegen met enerzijds collega’s als Jacques de Jong, Bert Steinmetz, Hans Emans en anderzijds Ed Bente, Paul Kouwenberg en Jan Bank. Twee werelden. Ik kwam er terecht zoals collega’s die ook bij Het Centrum in Utrecht waren begonnen, Willem Ellenbroek, Henk Huurdeman, Hans Friedeman.

‘Ik ging in 1965 bij Het Centrum weg. Ik was na mijn diensttijd uitgekeken op dat overigens heel goed gemaakte krantje. Henk en Hans zaten toen al bij de Volkskrant, Willem volgde, door mijn toedoen, later..

‘Ik was – als constante factor – een bruikbare kracht voor de Volkskrant, terwijl die permanente nachtdienst mij de gelegenheid bood om overdag te studeren.

‘Na mijn studie zette ik in 1972 het Utrechts Universiteitsblad op, een blad voor de Rijksuniversiteit Utrecht.

‘Ik had wel naar de krant terug gewild, maar Jan van der Pluijm, de hoofdredacteur, vond mij nu – als doctorandus – te duur. Bovendien trok mij het maken van een eigen krant, met art director Benno Wissing – de man die met Wim Crouwel Total Design had opgericht -, de tekenaar Frits Müller, Jos Collignon, jou, Charles Groenhuijsen en Rob Dettingmeijer… We maakten algauw een heel goede tabloid, ja, toen al. Totdat de pleuris uitbrak omdat we te serieus, al te kritisch waren.’

Werkplaats

Zoals jij je leven lang gebleven bent. Jij wist het altijd beter.

‘Een beetje erg kritisch, hè? Dat komt doordat ik altijd erg esthetisch ingesteld was. Mijn vader was wagenmaker. Ik zag als kind bij hem in die werkplaats hoe dingen gemáákt werden. Lees mijn eerste roman De werkplaats. Als een wagen klaar was, zeiden die mannen tegen elkaar: “Móói werk hè? Móói!” Dat vond ik zó goed. Iets moet móói zijn. Mijn ideaal, een ideaal, dat een kunstenaar óók heeft. Het moet puntgaaf zijn. Dat is een lastige houding in het dagelijks leven, vooral als je dat eist! Van de inrichting van je huis tot de inrichting van de stad. Het moet perfect zijn.’

Zijn er mensen die jou daarom haten?

‘Ja. Nou ja, vanwege mijn doordrammerige kritische geest vooral. Ik kan zo drie namen op de krant noemen met wie ik moeite heb gehad. Daarbij speelde ook iets anders een rol.  Mijn vader heeft een calvinist van me gemaakt, een papenhater zelfs. Mijn moeder, die erg katholiek was, voedde mij rooms op. Mijn vader brak het af. Maar ik was, net als Gerard Reve, gevoelig voor het roomse theater, de sprookjes, de liturgie, maar ook voor de essentie van het katholicisme: het mysterie. Als mensen een hekel aan mij hebben, kan ik me voorstellen dat het daarin zit. Ik kan dwepen met het mysterie: we kunnen niet alles verklaren. Het mysterie van de godsdienst ook: we hebben de godsdienst omdat we het leven niet kunnen verklaren. De laatste jaren ben ik me die religieuze notie, houding, behoefte, steeds bewuster geworden, probeer die ook meer uit te diepen. Ik zit in een Bijbelclubje. Ik zie die teksten nu voor het eerst door de ogen van protestanten. Ik zou me bij geen enkel kerkgenootschap thuis voelen, haat de papen. Heb nog steeds moeite met Gabriël-Smit- en Kees-Fensachtigen. Dat kun je allemaal terugvinden op mijn website wiewiewie.’

Theo- en technologie

We hebben een lange periode overgeslagen. Je kwam terug bij de Volkskrant in 1980, was intussen uitgever bij Ambo geweest, voorzitter van de Beroepsgroep Journalisten van Amnesty, en bleef tot 2002, vooral als chef Kunst. Toen VUT. Hoe vergaat het je sindsdien? Je bent ontembaar op je enorm veelzijdige website. Wat heb je daarmee voor?

‘Ik wil m’n eigen verhaal rondmaken. Dat kan niet helemaal. Daarom gebruik ik oude Volkskrantstukken die ik typerend vond. Die vul ik aan met reflecties en beschouwingen die te maken hebben met wat me bovenmate interesseert. De twee grote lijnen daarin zijn godsdienst, de religie door de eeuwen heen: hoe die mensen heeft beziggehouden, en nóg. Niet omdat ik zelf geloof, maar omdat ik het een belangrijk verschijnsel vind. Je kunt naar godsdienst kijken, de bijbel lezen, zonder zelf gelovig te zijn.  Dat is de ene lijn, want laten we wel wezen: de Europese beschaving leunt zwaar op de kloosters, de kerken, noem maar op. Dat hoeft voor mij niet door te gaan, maar ik wil weten hoe het zich verhoudt tot mij, tot mijn manier van denken. De andere kant is de technologie. Waarvan ik als alfa niet veel wist. Maar waarin ik wel steeds meer geïnteresseerd ben geraakt. Die twee accenten leg ik in alle informatie die ik tot me neem. Want ik mis ze heel erg in onze media.

‘Dus als je vraagt: waarom schrijf je nog steeds, is het omdat ik de overgang die we nu doormaken van een papieren naar een digitale cultuur al schrijvend wil begeleiden. Want alleen als je erover schrijft, maak je je het onderwerp echt eigen. Schrijvend stel je je vragen die je je anders niet gesteld zou hebben.

‘Naarmate je ouder wordt, vind ik dat een steeds belangrijker proces. Uit mezelf hoef ik ook niet alles meer aan te pakken, denk zelfs: laat mij hier maar liggen. Maar dan zit ik achter mijn computer, begin te schrijven, krijg invallen, ideeën, associaties, fantasieën, en dan voel ik me heerlijk. Dan ben ik, op dat moment, weer iemand.’

Meer dan ooit in je werk.

‘Ja. Vrijer. Waarin ik nu tekort schiet, is de neiging, de plicht om me te documenteren. Ik jump soms te makkelijk naar conclusions omdat ik geen zin heb iets uit te vogelen. Daarom vlucht ik ook steeds meer in de fantasie. Ik schrijf liever verhalen dan opstellen of essays. Verhalen leveren je ook meer ideeën op. Bovendien kun je het gekwek, het geklets en het geroddel dat alle dagelijkse communicatie overwoekert, beter laten horen. Zo geef je vorm aan het wezen van de massacultuur dat de media onder het volk verspreiden. En je blijft je afvragen: wat is nou de waarheid? Tegelijkertijd vraag ik me af welke gevolgen de overgang van de boekdrukkunst, van het lood, naar het digitale tijdperk heeft. Ik spiegel me dan graag aan Desiderius Erasmus die in zijn tijd met zijn neus op de overgang van handschrift naar boekdrukkunst zat.’

In de stront

Jij wenst je vast een laatste uomo universale te zijn.

‘Ja. Ik ben dat natuurlijk niet. Ik vind het wel een ideaal om na te streven. Simpeler gezegd: ik houd niet van mensen die in hun studeerkamer alleen maar op wereldvreemde artikelen zitten te broeden en alle leven negeren… Ik houd van schrijvers, kunstenaars en intellectuelen die weten wat voetballen is, fietsen, vozen, van bloei en groei genieten, drinken. Die dingen hebben met elkaar te maken. Je kunt de geest niet begrijpen als je niet alle opzichten jezelf bent. Door en door eerlijk, kritisch. Je kunt de kunst niet begrijpen als je alleen maar een jaar of wat kunstgeschiedenis of letterkunde hebt gestudeerd. Nooit in de stront hebt gezeten, nooit tot op de bodem of tot aan de rand hebt hoeven gaan…

‘Tot voor kort zocht de literatuur die kant van het bestaan op, omdat daar de kern zit van waar het om gaat. Het zit niet in Facebook, het zit in ons verborgen, weggeduwde driftleven dat geen kans krijgt. Je eigen smerigheid. Dát zichtbaar maken, dat is prachtig, jongen!

‘Daar ligt nu een taboe op.

‘Als je vroeger aan het tobben was, ging je bidden, je schuldig voelen, je schamen of gewoon kapot. Een enkeling kon erover schrijven. Weergaloos. Nu bel je bij een psychiater aan, die gaat je repareren. Niets op tegen, maar ook als je bijna niks hebt, bel je Jan Foudraine. Zit je in dat circuit. Net zoals, op onze leeftijd, je voordat je het weet wekenlang in het ziekenhuis zit omdat geen arts meer durft te zeggen: ik weet het ook niet, ga maar lekker naar huis. Maar nee, ze houden je op hun Procrustesbed. Ieder in zijn mal. Alle vrijheid verdwijnt ten faveure van de totale verzorging.

‘We delen dit levensgevoel met elkaar als onderdelen van één grote middenklasse, die je overal in Europa ziet ontstaan, naar Amerikaans model.

‘Je vroeg waarom ik zo kritisch ben. Ik heb oog voor dingen waar maar weinig mensen oog voor hebben. Omdat ik kijk. Zoals kinderen kijken, met open oog, zintuiglijk, met gevoel voor de verborgen vorm die in alles zit en de kern is van wat wij ‘esthetisch’ noemen. De vorm die je op het eerste oog niet ziet (of hoort), maar zich geleidelijk prijsgeeft als de juiste verhouding, de gulden snede als het ware… De prijs die je ervoor betaalt: met zo’n instelling ben je nooit meer helemaal tevreden.  Alles wat je hoort en ziet, wordt afgemeten aan die kritische norm…’

Clown

Zo kweek je neurotische mensen.

‘Heel erg! Tenzij je kunt relativeren en lachen om dingen. Anders zou ik inderdaad een stalinistische zwartkijker zijn. Ik houd van het spel dat aan de kunst verwant is. Ik heb er lang over nagedacht, maar ben er nu van overtuigd dat kunst één grote grap is. Wel een serieuze grap. Als je dat niet inziet, snap je er geen flikker van en zúl je het nooit begrijpen. Zoals omgekeerd een clown geen goede clown is als hij geen treurige, droefgeestige kant heeft: dan blijft hij een Rudi Carrell. Zo is het toch krankzinnig dat ik als uitgerangeerd journalist nog aan die website zit te schrijven? Ik kan toch op m’n lauweren gaan rusten, naar het café? Maar, met pensioen na 44 jaar werken, dacht ik: hèhè, eindelijk vrij. Daar ga ik volop gebruik van maken. Schrijven! Doen wat ik niet eerder kon doen! Dat was een machtig gevoel. Eerst ben ik maandenlang onbekommerd buiten gaan spelen. Toen wou ik een muziekinstrument leren bespelen, iets wat ik niet kon. Het werd de piano. Fantastisch! Ik steeg op! Maar daarna was het weer… schrijven… altijd… elke dag…’

MAURITS SCHMIDT

 

Dit interview werd gemaakt voor de Volksknar, de krant waarmee Jacques de Jong in 2005 begon, aanvankelijk samen met Han van Gessel (1941-2013). Door middel van hoogst ‘actuele’ nummers slaagt de Volksknar er nu al weer bijna tien jaar in om een ruime kring van oud-collega’s en medewerkers van de Volkskrant – tot ieders tevredenheid – op de hoogte te houden.