Hype (11)

Il faut cultiver son jardin

Het hypen had Thera toch nog de das omgedaan. Jarenlang had ze manhaftig standgehouden. Fusie na fusie was over haar heen gerold. Ze had managers zien komen en gaan. Ze herinnerde zich de vergaderingen, waarin haar en de anderen in het onnavolgbare steenkolen-Engels van de Moderne Leider – dat ze veelal helemaal niet verstond – werd aangepraat dat er bezuinigd moest worden, dat er weer een afdeling werd opgeheven, dat die en die – die elkaars bloed wel konden drinken – voortaan in één kamer zouden komen te zitten.

Ze was er zo verschrikkelijk moe en treurig van geworden dat ze had besloten de strijd te staken.

De ziel was eruit, dacht ze. Haar bedrijf werd nu wel afgeslankt, geprofessionaliseerd, de zogenoemde efficiency vierde hoogtij, maar hoe stemde je zulke idiote begrippen af op boeken die door mensen bedacht, geschreven, geredigeerd en gemaakt werden?

In elke fase van het productieproces, dacht ze grimmig – zich ervan bewust dat ze de taal van de managers al begon te denken – heb je met de grilligheden van het menselijke humeur te maken.

Dat lag nogal gevoelig.

Ook zij had weleens de neiging gehad zich daar niet al te veel van aan te trekken, maar de ervaring had haar geleerd dat je niet te veel moest doordrammen.

Vaak was het resultaat ernaar.

Of kwam er helemaal geen boek. Zei de schrijver (m/v): val maar dood, en daar ging je geplande omzet van drie, vier ton (ja, de duurste schrijvers waren de grilligste).

Tering, dacht Thera, ik ben de dochter van een groenteboer. Ik heb het ondernemen met de paplepel ingegoten gekregen. Haar vader had nooit zitten zeuren over efficiency of dat soort dingen. Hij kende die woorden niet eens. Als hij maar mooiere bellefleuren op de kar had dan Jongerius, en die een beetje lekker uitstalde, dan ging het hem (en zijn gezin) voor de wind.

Met weemoed dacht Thera aan haar vader, en zijn bellefleuren. Zoals hij een krop sla ter hand kon nemen, en die als het ware las: kijk, Thera, zei hij dan, kijk eens hoe mooi. Dat is slá, wijffie. En die jutteperen. Die bietjes…

Vader hield van zijn waar. Zóveel dat het er soms op leek dat hij helemaal niet wilde verkopen en het was net alsof de huisvrouwen in zijn wijk dat voelden, en des te gretiger zijn ooft betastten.

Ja, dacht Thera, vader was een sterke man.

Nu zat ze met zo’n lul als de Grote Hyper opgescheept.

Ze herinnerde zich een uitspraak van haar vader, waarvoor ze zich schaamde en die ze nooit hardop zou uitspreken. Per slot van rekening was zij ongeschonden door het gymnasium heen gekomen en de antieke beschaving die ze daar had opgedaan, verleende haar nog steeds een eigenzinnig soort waardigheid.

Als haar vader zo’n bleekscheet als de Grote Hyper ontmoette, zei hij steevast: Wat een lul met vingers. Die kan alleen van brood stront maken.

Ja, de ziel was eruit.

Een mooi fonds, waarin jarenlang de mooiste schrijvers waren opgenomen, werd uitgekleed.

De Grote Hyper had nu de hele oude garde eruit gewerkt en wat hij binnengehaald had, wist Thera, ging doen wat iedereen al deed bij die concerns. Modieus gelul. Eendagsvliegen. Spul om te hypen, niet om te lezen.

Na de laatste vergadering had ze het pand verlaten. Ze was niet van plan om ooit nog terug te keren.

Ze had wat door de stad gedwaald en was op de Albert Cuyp terechtgekomen.

Bij Govert-van-de-bloemen had ze petunia’s gekocht – om de schitterende kleuren en de lentegeur waar ze zo van hield.

Bij Gijs-van-de-groenten – ha, die Gijs – had ze kersen, aardbeien, en, o ja, heel veel kruisbessen gekocht. Niet eens om te eten, dacht ze, maar vooral voor de troost.

Ze hield ermee op, met de boeken. Ze ging achter een tuin aan bij de Amstel. Ze ging haar eigen sla telen. Ze wou haar vader terug, even maar. Kon ze maar in God geloven. Il faut cultiver son jardin, mompelde ze dapper.

En toen begon ze zachtjes te huilen.

Om al het vergeefse.

LEES VERDER
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 29 juli 2001