Het was zondig…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De economie bezien vanaf een kapotgestoken fietszadel

 

 

er komt een ijzeren fietser
aan met een oude bril
en het masker van Marx.

J.W. OERLEMANS: AMSTERDAM, FEBRUARI 1977

 

et gaat in de media de laatste jaren wel erg vaak over economie, vindt u ook niet? Sommige kranten wijden er dagelijks een hele bijlage aan. In nieuwsuitzendingen op radio en televisie mogen de financiële specialisten regelmatig uitgebreid hun zegje doen.

Ik lees, bezie en beluister het allemaal aandachtig. Ik leer nog elke dag bij. Ik weet niets van economie. Nooit gehad, meneer. In de laatste klas van het gymnasium – waar toen het vak economie niet gedoceerd werd – heb ik veel opgestoken van een abc in de krant waarin een mij verder onbekende geleerde begrippen uit de economie verklaarde.

Ik heb er een zekere theoretische kennis aan overgehouden. Ik weet nog altijd wat agioreserve is – wat weinigen mij zullen kunnen nazeggen.

Belangrijker bleek wat ik in de praktijk leerde. Mijn vriend Jan – die van het gymnasium naar de hbs was gegaan – kocht in duistere zaakjes in buurten waar je liever niet kwam allerlei zooi die hij in de pauze of na school met winst verkocht. Oude radio’s bijvoorbeeld, of fietsdynamo’s.

Het meeste verdiende hij met de verkoop van een bodybuilding-cursus die hij voor veel geld – vijfentwintig gulden – van een stevig uit de kluiten gewassen klasgenoot had gekocht, kopieerde en aan de man bracht. Voor een tientje per stuk. Hij verkocht, ja, juist op het gymnasium, in een paar weken tijds zeker honderd exemplaren. Gouden handel, totdat de conciërge hem in de kraag greep. Bodybuilding was verboden. Het was zóndig. We zaten op een rooms-katholieke school.

Rapalje

Economie is voor mij sindsdien praktijk gebleven. Ik ervaar de economie nog dagelijks aan den lijve. Zelfs als ik niets doe – en mijn pensioen stilletjes minder wordt. Hoe vervelend de economie kan zijn, viel me dezer dagen weer eens op toen ik mijn fiets uit het rek voor de deur haalde en zag dat het zadel met een mes was doorstoken.

In Amsterdam hebben weinig mensen een fietsenhok, een berging of een achterom waardoor de om en nabij de twee miljoen fietsen in de stad – vooral ook ongebruikte – dag en nacht op straat staan. In weer en wind. Ook de mijne. Zo is de fiets een prooi voor rapalje dat spullen van anderen vernielt. Het overkomt me niet zo vaak, maar toch wel één keer per jaar. Een zadel kost algauw zo’n vijfentwintig euro. Valt – economisch gezien – op jaarbasis wel mee, maar de geestelijke schade is groot. Toch? Wie doet er nu zoiets? De dader ligt op het kerkhof.

De onverlaat kan overigens ook een buurtgenoot geweest zijn die zich – net als ik – weer eens wild ergerde aan dat rek. Het wordt almaar moeilijker je mieterse karretje in zo’n stellage te wurmen. Of eruit te halen. De rekkenindustrie loopt hopeloos achter op de snelle ontwikkelingen in het fietswezen, dat sturen almaar breder maakt, loodzware bagagedragers op de voorvork monteert, daarbovenop ruim bemeten, felgekleurde kratten aanbrengt en banden zo plomp maakt dat ze in geen enkele sleuf meer passen. Je moet je in de meest onmogelijke bochten wringen om je tweewieler uit zo’n rek te krijgen.

Luchtfietserij

Er zijn ook te weinig van die rekken. De gemeente heeft het door dure deskundigen in kaart laten brengen en denkt na over een oplossing. Meer rekken, zou je zeggen, maar nee, zo simpel is het niet. Wat voor rekken? Er is een keuze uit tientallen soorten. Waar? Protesten van buurtbewoners liggen voor de hand – terecht omdat er zeer veel mensen zijn die hun fiets niet in zo’n rek plaatsen, maar erbij, ertegenaan, erbovenop, of – desnoods, hoe krijgen ze het voor elkaar – eronder. Pas als de ambtenarij is uitgepuzzeld, wordt de politiek verantwoordelijke wethouder ingelicht. Een rapport, een nota, een memootje, een mailtje, een sms-je, een app-je, een a-viertje? Enfin, die man – of vrouw – zál iets moeten lezen, maar alle betrokken ambtenaren weten dat hij daar geen tijd voor heeft. Te druk. En fietsen? Nou, ja waar hebben we het over? Transport, daar valt over te praten. Grote plannen, oké. Megalomane luchtkastelen over ondertunneling, boventunneling, bruggen, prima, hoe meer luchtfietserij hoe beter, maar een probleem oplossen waarmee jij als burger worstelt, nee….

De politiek komt pas in het geweer als de media – en vooral de lándelijke en tegenwoordig ook de internationale media – de kwestie aanhangig maken. Dan wordt er ingegrepen. Dat wil zeggen: er wordt ad hoc een schakeltje in zo’n lange economische keten als de verkeersketen is, verwisseld voor iets nieuws en binnen een paar weken – elke fietsenmaker kan het je vertellen – loopt de boel weer spaak…

Ja, de fiets, mijn fiets, maakt deel uit van een economische keten die heel veel in beweging zet. Wie nog in Amsterdam durft te fietsen, strijdt dagelijks op leven en dood met – ik noem maar wat – honderden stinkende scooters, bakfietsen met vaders, moeders, kinderen en honden, elektrische tweezittertjes voor bejaarden en studenten en steeds meer elektrische fietsen, die in Nederland geen fiets heten, maar – op z’n Amerikaans – bike.

Walnoot

Het duizelt je, alleen al bij de gedachte eraan. Het zou verstandig zijn om je fiets aan de wilgen te hangen, maar dat wil je niet. Waarom wordt het jou onmogelijk gemaakt om op jouw manier aan het verkeer deel te nemen, schoon, stil en ontspannen, terwijl alle andere verkeersdeelnemers met de dodelijke walm die ze uitstoten, hun oorverdovende lawaai, hun wangedrag en schending van alle bestaande verkeers- en fatsoensregels ongegeneerd hun gang mogen gaan?

Is dit – economisch gezien – te begrijpen?

Het antwoord valt me als een rijpe walnoot in de schoot als ik in het gouden herfstlicht onder de hoge bomen van de Apollolaan – o, die kleuren – naar mijn fietsenmaker peddel. De oorsprong van die keten, wordt me ineens duidelijk, was in mijn geval een wandaad, de vernielzucht van de messentrekker. En terwijl de witte fietsenmaker met zijn grote zwarte handen een nieuw zadel monteert, realiseer ik me dat in mijn economisch abc van jaren her de v ontbrak.

De v van vernieling.

Vernieling is heel erg, voor u, voor mij, maar niet voor de economie. De economie spint er garen bij. Goed en kwaad is niet iets van de economie. Ik herinner me ook geen m in dat abc van vroeger. De m van moraal. De economie heeft geen boodschap aan de moraal. Voor de economie mag alles áls het maar geld oplevert. Dat was in mijn schooljaren wel anders. Zelfs spierballen waren toen verboden…

Ik begin – op mijn leeftijd – te begrijpen dat mijn kapotgestoken zadel meer is dan de wandaad van een onbekende. Het illustreert het ontbreken van een moraal in onze maatschappij, door politici liefdevol ‘de BV Nederland’ genoemd, een bedrijf , een bedrijf dat koste wat kost winst zal maken.

Ik pin € 21,90 en zeg tegen de fietsenmaker: ‘En zo worden we allemaal steeds rijker.’

Hij lacht.

En, zeg ik: ‘Steeds rechtser…’.

WKtS
28 OKTOBER 2016