Over het recht om te doden – 3
a, ik was geschokt, ontdaan, geraakt, en wat niet al gevoelsmatig gesproken toen ik de beelden van de schietpartij in Noorwegen zag, maar ik vroeg me meteen ook al af waarom ik zo met de schutter, met die Anders Breivik te doen had. Of kwam dat pas later? Een moordenaar! En zijn slachtoffers dan? Het verwarde me.
Anders Breivik, dacht ik, had een naam, en later ook: een gezicht, verschillende gezichten zelfs. De ‘onschuldige medeburgers’ die hij soms oog in oog met ze gericht neerknalde, waren naamloos, gezichtsloos, anoniem. Zij waren dood, Breivik leefde.
Was dat de verklaring?
Enigszins wel natuurlijk. Je verplaatst je makkelijker in een levende – die je op de televisie ook ziet leven – dan in doden die je als ‘dingen’ op de grond ziet liggen. Pas later drukten de kranten foto’s van slachtoffers af, hoorde je iets over hen en hun leven en kreeg het schieten van Breivik de omvang die voor nabestaanden onverdraaglijk moet zijn. Je hoorde toen ook meer over Breivik.
Een van de eerste dingen die mij opvielen, was zijn isolement. Alsof hij buiten de wereld stond die hij had willen vernietigen. In het dodelijke geweld waaraan hij zich te buiten gegaan was, leek mij, ging de beheerste moordlust schuil van een geoefend schutter – lid van een schietclub – die deed denken aan een orgiastische ontlading van een gefrustreerd man – een afgewezen minnaar haast – die misschien maar wat graag met die jonge socialisten op Utøya was opgetrokken.
Wat zag ik niet allemaal in mijn verwarring.
Herhalingen
Zag ik ook wat er niet was?
Mijn geschoktheid had een voorgeschiedenis. Na het zien van de beelden uit Noorwegen was ik evenzeer van de kaart als op Koninginnedag 2009, toen ik – net terug van een weinig feestelijk rondje over die zo verloederde Vrijmarkt in Amsterdam – de televisie aanzette en een auto over een plein zag razen, recht op een monument af. Lichamen vlogen door de lucht. Een daverende klap volgde.
Paniek. Ook van de NOS-commentator. Vierde men zo het Oranjefeest in Apeldoorn?
Pas geleidelijk drong de werkelijkheid, de wrede werkelijkheid tot me door, maar ik was nog aan geen enkele zinnig vraag, laat staan een antwoord toegekomen, evenmin trouwens als de NOS-commentator, of de regie zette het hele drama al in de herhalingsstand. Er was kennelijk niets meer te melden.
Al die herhalingen veranderden datgene wat ik met mijn eigen ogen dacht te hebben gezien in beelden die van alles konden betekenen, maar nu juist niet wat daar bij de Naald in Apeldoorn hic et nunc plaats vond.
De opwinding maakte al snel plaats voor een zekere verveling – ja, nu weten we het wel – en dat dreigde mij er toe te brengen de televisie maar helemaal uit te zetten.
Toch bleef ik kijken, in de ban van de gebeurtenis, en geleidelijk aan ook nieuwsgierig naar de antwoorden op de vragen die bij mij waren opgekomen.
Maar zoals gebruikelijk bij zulk onverwacht en schokkend nieuws: de tv ouwehoerde er ongeremd op los, niet in staat meer en andere informatie te bieden. Verslaggevers voegden hun speculaties aan hun waarnemingen toe die duidelijk maakten dat zij het ook niet wisten. Deskundigen grossierden in algemeenheden die in mijn buurtwinkel dagelijks beter onder woorden worden gebracht. De gebeurtenis zelf raakte steeds verder uit beeld.
Eén woord bleef hangen: het woord ‘aanslag’.
Daar heb je het weer. Beroepsbeveiligers, terroristenbestrijders, verzekeringsmaatschappijen en schade-advocaten lachen in hun vuistje.
Maar wás het een aanslag? Je kon er vergif op innemen dat het een aanslag wás omdat te veel betrokkenen belang hadden bij een dergelijke constatering: niet alleen de terrorismebestrijders en de politie, maar ook politici, media en niet op de laatste plaats: het koningshuis dat door eigen geborneerdheid onder republikeinse invloed weleens wankelt, maar telkens opnieuw als een rots in de branding oprijst als er gevaren getrotseerd moeten worden.
Begrijp me goed, ik zeg hier niet dat er géén sprake was van een aanslag, ik zeg alleen dat de media – waarvan ik afhankelijk ben – mij niet overtuigden, mede doordat ze het officiële onderzoek dat uiteindelijk volgde niet kritisch toetsten. Liever gezegd: ze namen tamelijk klakkeloos de conclusies over. Een mogelijkheid – die in een vroeg stadium alleen in de NRC is geopperd – was dat de dader misschien psychotisch was geworden en letterlijk door het lint gegaan.
Onderzoek
De uitkomst van het officiële onderzoek was zo voorspelbaar dat ik er – als oud-journalist – sceptisch kennis van nam, wat niet wil zegen dat ik die uitkomst niet wenste te accepteren. Ik had alleen meer en betere argumenten verwacht. Het is niet niks om iemand voor je ogen te zien sterven.
Nog steeds zie ik dat bebloede, kale hoofd van die jongen in dat autootje voor me. Het contrast met die onaangetaste koningskinderen in hun touringcars – gevolgd door een buslading zich journalist noemende slijmballen die nog orangistischer zijn dan de Rijksvoorlichtingsdienst zelf – werd me te veel. Misschien kreeg ik daarom van de weeromstuit steeds meer te doen met die man – die overigens wel een aantal doden op zijn geweten had. Dat maakte het allemaal nog ingewikkelder. Hij had een naam. Karst Tates. Hij had ouders, familie. Kennelijk had er zich tussen hen iets ontwikkeld dat hem het contact deed verbreken. Wat? Karst leek iemand in wiens leven veel niet gelukt was. Lag dat aan hem, aan de omstandigheden? Wie zelf kinderen heeft grootgebracht – en ze in hun verschillende levensfasen heeft zien pogen een houding te vinden tegenover de vraagstukken van hun tijd – weet dat het juist nu, in een langdurige periode van welvaart met zoveel mogelijkheden, niet eenvoudig is je weg te vinden.
Voorlopig houd ik het erop dat ook het handelen van Karst Tates, of het nu bewust een poging was om het koningshuis uit te moorden of niet, raakt aan een verborgen morbide kant van onze samenleving. Vergelijkbaar zijn de zaken Breivik en Tates niet als je ze politiek, justitieel of misschien zelfs wel sociaal beziet, wel, als je let op die twee jonge mannen in voorheen toch tamelijk rustige en overzichtelijke landen, die vereenzaamd – en autistisch wellicht – moordenaars werden omdat iets in hen ze zo agressief maakte.
Agressie. Agressie die niet helemaal uit de lucht komt vallen.
SLOT
WKtS
30 JANUARI 2012