God dobbelt niet – 47

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
WERNER KEEK HAAR VERRUKT AAN. MET WIE SPRAK JE ZO?
 
47
 
Ze wachtte het antwoord niet af.
 
‘Natuurlijk ken je Gulliver’s Travels’, ging ze door. ‘Iedereen kent Gulliver’s Travels. Dan herinner je je hoe Gulliver op zijn reis naar Lagado de gelegenheid krijgt om een universiteit te bezoeken, de “grand Academy of Lagado”, die maar groeit en groeit en zo’n beetje alle leegkomende panden in de stad in beslag neemt. Het lijkt onze tijd wel. Het barst er van de geleerden die van alles en nog wat onderzoeken. Er is er bijvoorbeeld een, dat weet je zeker nog wel, die probeert uit poep, uit mensenpoep, de oorspronkelijke, smakelijke en voedzame bestanddelen terug te winnen.’
 
Poep, dacht Werner, én poëzie...
 
‘Alle wetenschappelijke inspanningen daar,’ vervolgde Ilse haar excursie, ‘zijn gericht op nut, op efficiency, op het uitbannen van verspilling, op het doelmatiger maken van het maatschappelijk verkeer. Die intentie richt zich ook op de taal, want ook de taal is in de ogen van de onderzoekers een bron van verspilling, denk maar aan de slijtage van de longen alleen al, omdat ze veel te ingewikkeld is en nodeloos omslachtig. Dat kan een stuk eenvoudiger, vinden zij. Dus schaffen ze de meerlettergrepige woorden af, eenlettergrepige volstaan, en moeten ook de werkwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden, de bijwoorden en de voorzetsels eraan geloven. Zelfstandige naamwoorden zijn voldoende. Het zijn de enige woorden die verwijzen naar dingen en om dingen gaat het onder verstandige mensen. Maar als dat zo is, redeneren deze gedreven academici, dan kun je net zo goed ook de zelfstandige naamwoorden afschaffen en de dingen zelf tonen…’
 
Ze lachte.
 
‘Het ei van Columbus, niet? Het was een wat lastige oplossing voor mensen die toevallig heel veel woorden tot hun beschikking hebben, maar dat mag de pret niet drukken. Geniaal, vind je niet? Weg met de woorden, laat maar zien waar je het over wilt hebben… Ja, Swift was zijn tijd wel erg ver vooruit… Dat begreep ook Thomas Mann die deze “verbetering” van de taal in Doktor Faustus aanhaalt…’
 
Werner keek haar aan. Zo kende hij haar weer. Swift, Thomas Mann… straks zou de hele wereldliteratuur in de schemer van deze koffietent een geslaagde noodlanding maken, om over de eskaders filosofie, kunst en techniek die nog zouden volgen, maar te zwijgen… Waar zat dat toch allemaal in dat lieve hoofd, dacht hij.
 
De vlechtjesvrouw kwam hun mokken nog eens bijvullen en terwijl ze zich over hem heen boog en hij nu de zachte druk te verduren kreeg die eerder de krant had moeten ondergaan, zei ze iets tegen Ilse, wat hij niet verstond. Ilse schoot in de lach en zei iets terug, maar voordat hij kon vragen wat hun overrijpe Pippi Langkous had gezegd, had Ilse de draad alweer opgenomen.
 
‘Je moedertaal,’ zei ze, ‘onze moedertaal. Als ik het als technologywatcher goed zie, en ik denk dat ik het goed zie, is die taal van ons geen lang leven meer beschoren. Die academie van Lagado is voor de technologie geen vreemde. Ook die vindt onze moedertaal nodeloos omslachtig en wil er daarom vanaf. Niet ineens, uiteraard, nee, geen macht berooft je in één keer van je verworvenheden, zelfs de technologie niet, nee, zoals gewoonlijk, gaat dat betrekkelijk geleidelijk, stap voor stap. Dat is geen strategie, hoor, maar uitvloeisel van de praktijk die we kennen van andere bezettende machten met een nogal uitgesproken ideologie. Het behoort tot wat we totalitair noemen, een vorm van beheersing of repressie die zich in de loop van de tijd voltrekt, heel simpel doordat een voor een alle sleutelposten in het maatschappelijk verkeer door paladijnen van de macht worden bezet. Het begint op het hoogste niveau, met de vervanging van ministers, rijksambtenaren, ondernemers, artsen, burgemeesters, hoogleraren en zo verder, totdat ook de postbode en zelfs de melkboer op de hoek eraan moeten geloven. Nou ja, je herinnert je de Männer ohne Eigenschaften van Lena. Geen sector van het maatschappelijk leven blijft gespaard, ook de culturele niet, want juist op dat terrein, het terrein waar een belangrijk deel van de cultuuroverdracht plaatsvindt, op universiteiten, op scholen, in uitgeverijen, bij kranten, bij omroepen, krijgt de macht de gelegenheid in het denken en voelen, in het geestelijk leven van individuen, in hun taal, in te grijpen…
 
‘Wij kennen de dictaturen die in het verleden dwingend hun taal aan hun onderdanen hebben opgelegd, op straffe van hel en verdoemenis. Het Franse hof in Versailles dat de langue d’oc verbood. Franco die heel Catalonië en Galicië de mond snoerde, Hitler, nou ja, daar zijn inmiddels de eerste wetenschappelijke studies over verschenen, zodat we langzamerhand beginnen te beseffen hoe de nationaalsocialisten het Duits met hun racistische retoriek hebben vervuild. Na de oorlog dacht men dat er in het Duits nooit meer poëzie geschreven kon worden… totdat Paul Celan kwam… Ken je hem, zijn Todesfuge…? “Der Tod ist ein Meister aus Deutschland sein Auge ist blau er trifft dich mit bleierner Kugel…”
 
‘Zo vervangen de bureaucraten van de technologie onze taal door een andere taal, een taal die door hen naar de ideologie van de heersende macht wordt bijgesneden, een dooie knoppentaal die, althans in hun ogen, koste wat kost doelmatig moet zijn, nuttig. Geen taal die de gevoelige snaar van onze musicaliteit raakt, die ons de literatuur schenkt, de poëzie, de tedere fluistering van je minnaar in een koude winternacht, de troostende gemeenplaats van je moeder als je weer eens in de put zit, de nooit eindigende nuancering van de filosofie, de taal van de vraag en het onmogelijke antwoord, de taal van het raadsel en het door geen mens te ontsluieren geheim, de eerste volzin van de literatuur, hebban olla vogela…, of de eerste zin die je kind op eigen kracht uitspreekt, amper twee jaar oud, en die geen vader of moeder zich later meer herinnert, hoewel toen en daar onherroepelijk zijn geestelijke ontwikkeling begon, enfin, er voltrekt zich, laat ik het kort houden, een ramp die je een tragedie zou kunnen noemen als het niet zo gewoon, zo bureaucratisch, zo alledaags, saai, humorloos en vervelend was. Zo “zetbazerig” zou ik haast willen zeggen. Nee, daar zou zelfs een Bergman geen film van kunnen maken. Niemand daar ben ik van overtuigd kan de helden van onze tijd, ónze SeyssInquarts, ónze Quislings, ónze burgemeesters in oorlogstijd de rol geven die ons het drama van de verdwijnende moedertaal in heel zijn schrijnende treurigheid toont…’
 
Haar glimlach schonk hem, na deze apotheose in mineur, gelukkig opnieuw het goud, haar mond, chrysostomos, nee, Ilse liet zich haar goedertierendheid niet ontnemen, haar grootheid, waarin hij geborgen was, zij gaf geen krimp, hoezeer ook bestookt door gemeentelijke idioten die haar in de kromtaal van de ambtenarij lieten weten dat er nu wel genoeg geld over de balk gesmeten was voor die tekeningen van haar die niemand wilde zien. Alma mater, hoedster van tederheden. Zend jullie gebeden naar haar op, klootzakken. Had de gnosis hem niet de weg gewezen? Bewaarde het woord. Je kon slecht zijn, maar ook goed. Wie had dat bedacht? Wanneer? Grootste uitvinding in de geschiedenis. Kies maar, hufters. Dood of leven? Een Herkules am Scheideweg had ze hem genoemd. Hij moest góed zijn, nee, niet goed zijn, goed doen, al die stakkers hadden hem nodig. Weer kwam Pippi Langkous aansloffen… Hij rilde plotseling…
 
‘Ken je,’ zei Ilse, terwijl ze zich weer naar hem toe boog, ‘Alice in Wonderland en Through the LookingGlass?’
 
‘Wat heet kennen,’ zei hij.
 
‘In die, ik mag wel zeggen, geniale boeken,’ zei Ilse, ‘vind je dat idee, het idee dat de macht, de machthebbers, degenen die het voor het zeggen hebben, bepalen welke taal we spreken. Eerlijk gezegd moet ik bekennen dat ik het denkbeeld daar ook heb opgedaan, zoals je zoveel opdoet in boeken die wij met een inmiddels volkomen betekenisloos woord “literatuur” noemen terwijl je er de geest ziet schitteren op een manier die menig geleerde stinkend jaloers zou moeten maken. Welke academicus kan zo geestig en briljant als Lewis Carroll zo’n sublieme gedachte aanschouwelijk maken? In die vorm? Dat komische twistgesprek tussen Alice en Humpty Dumpty waarin het hele, buitengewoon ingewikkelde vraagstuk van wat de woorden betekenen en wie bepaalt wat de woorden betekenen, teruggebracht wordt tot de simpele vraag: “The question is which is to be master that’s all.”
 
‘Which is to be master that’s all.’
 
Werner keek haar verrukt aan. Met wie sprak je zo?
 
Antoine had hem, de dag voordat ze naar Zweden vertrokken, zo maar, tussen neus en lippen door, meegedeeld dat ze kort na de oorlog een tweetal gedichtenbundels had gepubliceerd. ‘Prachtige gedichten,’ had hij gezegd en het zelfs, wat dommig in zijn nadrukkelijkheid, herhaald: ‘Prachtige gedichten.’
 
Werner was dezelfde dag nog op onderzoek uitgegaan, maar had de bundels zo gauw niet kunnen vinden.