GALENIET – 7

 

 

 

 

 

 

 

 

 


EERST BOEM PAUKESLAG DAN HET CORPUS HERMETICUM…

7

Antoine lachte. ‘Maak dan je borst maar nat, Werner,’ zei hij, ‘je houdt geen geld over voor de leveranciers van je stukken.’

‘Dan zetten we er wel fake-tekst in,’ riep Werner overmoedig, niet te stuiten. ‘Schoonheid heeft zijn eigen wetten.’

Maar toen hij naar huis fietste om verder te werken aan zijn ontwerp (met fake-teksten, of liever gezegd, proefstroken van oude lappen tekst uit de krant
waarvan het zetsel bewaard was) bedacht hij dat hij met zijn boude uitspraak een teer punt had geraakt. Hád hij iemand als Paul van Ostaijen wel gelezen? Ja, de typografisch min of meer ‘normale’ verzen. ‘Ik zag Cecilia komen, laat op een zomernacht’, een van zijn lievelingsverzen voor Sandra, maar Boem Paukeslag?
Had hij niet vooral zitten kijken? Las hij de krant eigenlijk (behalve zijn eigen stukken, om zich wild te ergeren aan de zetfouten en zijn eigen stommiteiten),
of keek hij alleen maar? Keek hij alleen maar. Wat deed de blik?

Keek je de wereld in, keek je de mensen in, je vader, je moeder, je verre, geëmigreerde zuster, keek hij in Sandra, ja, één keer had hij, te beschroomd om heel fijngevoelig te kunnen zijn, nogal plomp gevraagd of hij haar vagina mocht zien. Haar kút had hij gedacht. Hij wilde eindelijk weleens weten hoe het er daar van onderen en vanbinnen uitzag.

Kijken, het moment. Nu.

Waarom voelde hij zich zo alleen? Waarom hield hij zo van dingen, van bomen even goed als van auto’s, al ergerde het hem dat die ‘knorrende beesten’ in de stad hun functie begonnen te verliezen? Rationaliteit op dood spoor.

Hij besloot thuis niet aan het ontwerp van zijn bijlage verder te werken, maar te gaan lezen. Eerst Boem Paukeslag, dan het Corpus Hermeticum.

Het lood begon hem te obsederen. Helmut had hem, met een keur aan details, uitgelegd door welk toeval Gutenberg (Johannes Gensfleisch zur Laden zum Gutenberg, nee, die was niet van de straat) erachter was gekomen dat een bepaalde loodlegering geschikt was om letters van te gieten, maar daarmee was de kous nog lang niet af geweest. Althans niet voor Werner, die ook na vele uren les het gevoel had nog steeds niet te begrijpen waar het om ging. Maar Helmut kreeg er geen genoeg van het hem diets te maken. Kennelijk had hij er schik in zijn kennis aan iemand, aan hém, over te dragen. Elke dag weer vertelde hij verder over de grandioze uitvinding van de losse letter die de boekdrukkunst had mogelijk gemaakt, maar en detail begrijpen, zich kunnen voorstellen hoe het was gegaan, kon Werner nog steeds niet.

Het wás ook tamelijk ingewikkeld, heel anders dan Werner in zijn onkunde had verondersteld, evenals zijn collega’s trouwens die hij van tijd tot tijd, op de redactie of in de kroeg, geestdriftig kond deed van zijn vorderingen in de typografie – maar er was er geen een die ook maar een spoor van belangstelling toonde, op Antoine, Armand en Douwe na. ’t Sas had hem alleen maar glimlachend bekeken, toen hij hem op een middag, even een kwartiertje in de zon op de binnenplaats van het oude klooster dat drukkerij geworden was, van zijn grootste verbazing in kennis stelde: dat men die uitvinding van Gutenberg of wie het ook geweest mocht zijn, in zo korte tijd zodanig had kunnen vervolmaken dat er algauw op grote schaal boeken gedrukt konden worden, steeds meer, eerst met vooral populaire  onderwerpen (goed voor de verkoop!), maar later ook boeken met de alleringewikkeldste geleerdheid erin, die zo kenmerkend was geworden voor wat zij achteloos de westerse beschaving plachten te noemen.

Maar hoeveel Werner ook nadacht over wat toch die enorme omslag in de geschiedenis had veroorzaakt en hoezeer hem de praktijk van het ambacht dat er aan ten grondslag had gelegen helderder voor ogen kwam te staan doordat Helmut hem aanschouwelijk wist te maken hoe de lettersnijder de onderdelen van zijn alfabet uit staal stak en men dit vervolgens, in spiegelschrift, in messing sloeg waarna met de loodlegering van Gutenberg letters gegoten konden worden, bleef het hem een raadsel waarom die techniek eeuwenlang nagenoeg onveranderd had standgehouden en dientengevolge een onovertroffen technisch, commercieel, intellectueel en esthetisch succes moest worden genoemd, dat bij nadere bestudering alleen maar meer vragen opriep, nieuwe vragen waarop Helmut ook geen antwoord had.

O, liet hij voor zijn doen haast ongedurig weten, er waren in de middeleeuwen zoveel andere uitvindingen geweest die een grootscheepse industrialisatie in gang hadden gezet, ‘denk maar aan de muizenval,’ zei hij, maar daaraan was in de jongste tijd van versneld voortschrijdende progressie een eind aangekomen. Aan de boekdrukkunst niet.

Er ging geen avond voorbij of hij zaagde Sandra door over wat hem die dag nog meer aan wetenswaardigs door Helmut was bijgebracht en ze luisterde welwillend als hij, ook om het zichzelf nog duidelijker te maken, begon over het snijden van letters, de stempels, de patrijzen, de matrijzen – zijn al goeddeels weggezakte kennis van het latijn was nog net voldoende om de aanstichters van deze metallurgische echtverbintenis te kunnen herkennen – en de legering van lood, tin en antimonium, die in innige cohabitatie met inkt en papier de mooiste drukletters had voortgebracht, vele drukletters, bladzijden vol drukletters, katernen vol drukletters, boeken vol drukletters, kasten vol drukletters, bibliotheken vol drukletters…

‘Werner.’

Sandra moest hem steeds vaker met enige stemverheffing een halt toe roepen om te voorkomen dat zij in de geschiedenis van zijn passie verdween. Haar werkelijkheidszin, of was het bezorgdheid waarin al wat angst en misschien wel ergernis doorklonken, bracht hem meestal alweer snel met beide benen op de grond terug, maar zijn vragen bleven. Ontnuchterd, gewapend met zijn niet geringe leergierigheid – die op het gymnasium nooit uit de verf was gekomen – begon hij de volgende dag opnieuw, gezond, sterk, pijnloos en van een haast kinderlijke blijdschap vervuld aan een nieuwe expeditie, onverzettelijk, maar wanneer aan het eind van weer een lange dag zijn lichaam moe werd en zijn wapenrusting tegen de waanzin haar zwakke plekken niet langer kon verbergen, zette zich een kwellend getob in hem neer dat volledig nieuw was en waarvoor in elk geval de ingetogen, genereuze, ja, belangeloze lust van Sandra, zijn matrijs, zijn matrijsje, geen panacee meer bleek te zijn…

LEES VERDER