WAT WAS EEN NAAKT, WAT WAS NAAKT…
11
Het onzinnige relaas van die vent in Het Parool had hem geprikkeld om Sandra te tekenen, naakt, met tepels en al. De vraag was alleen geweest hoe hij haar zover kreeg dat ze zich voor dat doel uitkleedde. Gewoon zeggen: ‘Sandra, doe je broek uit, ik wil je tekenen?’ was uitgesloten. Vrijen, prima, maar zij zomaar bloot tegenover hem gaan zitten, terwijl hij haar als een voorwerp bekeek… de gedachte was nogal pijnlijk.
Maar na een paar weken, op een zondag toen de uren zich in zalige ledigheid voor hen uitstrekten, had hij het toch durven vragen en ze had, tot zijn verrassing, hoe verlegen ook, ja gezegd. Makkelijk was het desondanks niet gegaan. Op het moment suprême was hij zo gespannen geweest dat hij zijn trillende handen met het potlood tussen zijn dijen had geklemd. Sandra had niet goed geweten hoe te beginnen en toen ze ten slotte ontdaan van haar broek, bloes, beha en slipje voor hem stond, was hij zo opgewonden geraakt dat hij zich geen tijd had gegund om haar hoofd, haar schouders, haar borsten, haar benen en haar voeten rustig te bekijken. Veel te snel was hij aan het schetsen geslagen, met veel te weinig oog voor het detail, voor wat dit lichaam te bieden had, juist háár tepels en niet ‘de’ tepel, juist háár schoot en niet ‘de’ schoot.
Toen zijn schets af was en Sandra vroeg of ze hem mocht zien, was hij zo teleurgesteld geweest dat hij, één bonk opgekropte drift, zijn potlood met twee handen doormidden brak. ‘Ik lijk heel goed, hoor,’ had Sandra gezegd, maar dat had het alleen maar erger gemaakt.
Wat later, over zijn ergste teleurstelling heen, had hij bedacht dat zijn tekening was mislukt omdat hij niet eerlijk was geweest. Je kon alleen kunst maken als je volstrekt eerlijk was. Genadeloos eerlijk. Hij had Sandra helemaal niet willen tekenen, hij had haar kút willen tekenen. Haar kút had hem verlokt. Niemand had die wondere plek ooit afgebeeld, verboden, taboe, geheim. De kut. Hij was algauw zo overtuigd geraakt van zijn eigen oprechtheid in dit opzicht dat hij Sandra had durven vragen hem in alle rust het plekje tussen haar dijen te tonen, opdat hij het voor het hiernamaals kon vastleggen. Sandra stemde gelaten toe. Ook ditmaal raakte hij bijna buiten zinnen, die kruidige vissengeur alleen al, maar nu bleef zijn weloverwogen, zeg maar gerust: gedisciplineerde doelgerichtheid een alle redelijkheid wegblazend verlangen de baas.
De kut lukte wonderwel. Háár kut, de enige kut die hij ooit had gezien. Ook Sandra betoonde zich, hoe ingehouden en zelfs lichtelijk gegeneerd ook, tevreden. Hij kon zijn geluk niet op. Hij had een sterke drang om anderen, Antoine, Armand, de tekening te laten zien…
Op een avond, toen hij weer eens – uit ijdelheid of ter vergroting van zijn zelfvertrouwen – het onweerlegbare bewijs van zijn talent ter hand had genomen en zelfs de neiging had voelen opkomen ook Sandra daar deelgenoot van te maken, zag hij, bladerend in een pas aangeschaft tweedehands boek met Franse kunst, een afbeelding van l’Origine du monde.
L’Origine du monde las hij, le con, oorsprong van de wereld, bron van alle leven, levensbron. Hij keek ernaar, verrast, geprikkeld en geleidelijk aan zo kwaad dat hij dacht te stikken van woede. Alles wás al gedaan! Meer dan honderd jaar geleden had de Franse ‘realist’ Gustave Courbet het vrouwelijk geslachtsdeel al zo niets verhullend afgebeeld dat hij voor eeuwig het gras voor de voeten van zijn nakomelingen had weggemaaid.
Werner ging naakten tekenen – en vooral ook onderdelen van het naakt – zónder Sandra en zónder model, aanvankelijk nogal realistisch, zeg maar in de stijl van die verdomde Courbet, het was nog niet zo makkelijk om iets simpels als een tepel recht te doen, maar op den duur vrijer, meer associatief, met vegen en vlekken die hem vooral ook erotische sublimaties leken en hem dichter bij zijn doel leken te brengen, maar het effect op papier van de experimentele werkwijze die bij zijn grote voorbeelden zulk enerverend werk had opgeleverd, stelde hem zo mogelijk nog meer teleur dan het mislukte naakt dat Sandra was geworden. Lege, nietszeggende voorstellingen waren het geweest. Een windstoot van woede deed hem wankelen. Waarom had die Courbet en zoveel later zo’n Modigliani wel een naakt kunnen tekenen dat een naakt was, hoewel je een dergelijke vrouw, zo spichtig van hoofd en kaaklijn, zozeer lijn, in werkelijkheid nooit zou tegenkomen?
Wat was een naakt, wat was naakt? schreeuwde het in hem. Een dolle drift rolde aan, hij voelde het, hij was er zelf bang voor. Naakt, naakt, hij was er na aan toe de woorden uit te schreeuwen, ze uit te brúllen alsof het geweld van zijn stem hem van zijn onmacht kon verlossen, maar hij beheerste zich en wat hem bij zijn appendicitis bespaard was gebleven, sloeg nu met volle kracht door hem heen, met de peristaltiek die doet braken…
Hij drukte een hand tegen zijn maag, en terwijl hij over het Vredenburg uitkeek, de zo historische plek in zijn stad waar in de zestiende eeuw Katrijn van de Leemput haar vrouwen had aangevoerd in hun stormloop op de gehate, Spaanse dwangburcht – kokende olie, geur van schroeiend vrouwenvlees – hoorde hij plotseling de woorden die als door een stem uit het Grote Wijze Boek – of was het Poimandres zelf? – zacht, apaiserend werden uitgesproken: ‘En wie zichzelf als onsterfelijk leert kennen, komt tot het overstelpend goede, maar wie het lichaam liefheeft, dat uit de dwaling van de zinnelijke liefde ontstaan is, die blijft in de duisternis ronddwalen, omdat hij met zijn zinnen aan de werken des doods onderworpen is.’
Hij grinnikte.
Het wonder van de metamorfose.
Hoe had het lood ooit poëzie kunnen worden?
Een golf trok spiegelend het zandstrand vlak. Het verlangen om zich na zijn misselijkheid te bezuipen, zíjn methode om tegenslag tot een pyrrhus–overwinning om te buigen, ebde weg. Hij kon naar Sandra. Beetje wandelen. De film. Liefkozen, ja, haar mond proeven, zijn tong aan haar tepel. Het zwellen voelen. Zoutig.
Hij fietste naar Antoine. Hij wilde horen of de Geniale Scheikundige hen uit hun dilemma kon verlossen.
Antoine ontving hem zoals gewoonlijk thuis, gemoedelijk, ontspannen, vaderlijk. Caroline zette koffie en stuurde de kinderen naar bed. Op de huiskamertafel lagen kranten, stukken papier en foto’s, al of niet verknipt, verscheurd of aan flarden gereten; ertussen stond een drietal flessen met rode, gele en blauwe inhoud. Antoine schudde een flaconnetje waarin een sperma–achtige vloeistof opwolkte. Werner zag de proefeditie van hun bijlage liggen. ‘We zitten in de nesten, Antoine,’ zei hij, terwijl Caroline koffie schonk.
Antoine keek naar zijn vrouw. ‘Geen suiker, hè?’
Caroline knikte.
‘Ik mag geen suiker meer,’ zei Antoine ter verklaring. ‘Ik heb iets onder de leden.’ En zonder overgang: ‘In de nesten?’
‘Ja,’ zei Werner, ‘als ’t Sas ons ontwerp niet wil, zie ik niet hoe we verder moeten. Ik ben niet iemand die zoete broodjes gaat zitten bakken.’
‘Heb je al een naam?’ vroeg Antoine.
‘Zeker,’ zei Werner.
‘En?’
‘Boem Paukeslag.’
‘Heel goed,’ zei Antoine. ‘Dan kunnen we voort. Als je een naam hebt, kun je verder. Een formule zeggen wij scheikundigen. Mooie naam. Belooft wat.’