Finnegans Wake Verdietst

Robbert-Jan Henkes (1962) en Erik Bindervoet (1962) begonnen vijftien jaar geleden hun eigen tijdschrift Platforum. In 1986 debuteerden ze, schrijvend en tekenend, in Hollands Maandblad. Ze publiceerden onder meer De Intocht van Christus in Amsterdam en Wijdlopige, brede en waarachtige beschrijving van de ongelukkige reizen van het schip de Visstick en haar gezagvoerder Kapitein Iglo. Robbert-Jan Henkes is daarnaast vertaler, onder meer uit het Russisch; Erik Bindervoet tekenaar en schilder.

 

eventien jaar schreef James Joyce aan Finnegans Wake. Het leek de vertalers van dit ‘onvertaalbare boek’, Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet, dan ook redelijk minstens zoveel tijd voor hún werk uit te trekken. Oók zeventien jaar.

Maar, bedachten ze vrijwel meteen nadat ze zich zo uit pure bewondering met Joyce vereenzelvigd hadden: zij waren met z’n tweeën, dus moest het ook in achtenhalf jaar kunnen. Bovendien, zegt Robbert-Jan Henkes, hoefden zij die 628 bladzijden niet zelf te bedenken. Dat scheelde een slok op een borrel.

Opgewekt verklaren ze derhalve dat Nederlandse lezers over vijf jaar een Nederlandse Wake tegemoet mogen zien. Als de omstandigheden meezitten. Maar voorlopig zitten die niet erg mee. Uitgevers en geldschieters betonen zich tot nog toe tamelijk gereserveerd als Henkes & Bindervoet bij hen aankloppen. Joyce is hier minder een begrip dan bijvoorbeeld in Frankrijk, Duitsland en. . . Vlaanderen.

De nieuwe vertaling van Ulysses werd door twee Vlamingen gemaakt, Paul Claes en Mon Nys, en twee Vlaamse bladen, Yang en Dietsche Warande & Belfort, publiceerden fragmenten van de Wake-vertaling door Henkes & Bindervoet.

Henkes tegen Bindervoet: ‘Misschien moesten wij ook maar eens emigreren.’

GEZELLIG BOEK

Henkes & Bindervoet behoren al sinds ze elkaar bij geschiedenis in Amsterdam ontmoetten en hun later gepubliceerde doctoraalscriptie Arthur Schopenhauer – Een oorlogsverklaring aan de geschiedenis werd afgewezen, tot de schaarse ‘Joyceans’ in Nederland. Hun eigen werk vertoont de sporen van hun bewondering voor de halfblinde Ierse balling en ze hadden al heel lang het plan om die onmogelijke Wake te vertalen.

Maar om het boek te kunnen vertalen, moet je het toch eerst kunnen lezen?
Henkes: ‘Dat is niet zo moeilijk als het lijkt. Er is in de loop van de tijd een kordon van geleerdheid omheen opgetrokken, alsof de lezer afgeschrikt moet worden, maar als je begint te lezen, word je vanzelf meegesleept. Het is alsof je in een kroeg bent in Dublin, waar je ingesponnen wordt door alle verhalen die er verteld worden. Geleidelijk aan begin je daar iets in te beluisteren dat je zeer bevalt. Misschien moet je de Wake vooral hóren. Het is eigenlijk één groot kletsverhaal, heel leuk, je hoort met wat een hartstocht er verteld wordt. Nee, de Wake is beslist een gezellig boek.’

Henkes & Bindervoet hebben de naam grappenmakers te zijn. Zo begonnen ze, nog onder K. L. Poll, literair redacteur van NRC Handelsblad, in diens Hollands Maandblad. Mischien zit die reputatie hun dwars nu ze in volle ernst bij De Bezige Bij, de uitgever van Joyce, hun ‘integrale vertaling’ van de Wake hebben aangeboden. Directeur Albert Voster had er voorlopig geen oren naar. Vermoedelijk heeft hij, met de overgang van zijn bedrijf naar de Weekbladpers, wel andere dingen aan zijn hoofd dan de publicatie van een ‘onleesbaar’ en (dus?) ‘onverkoopbaar’ boek.

Het Fonds voor de Letteren wil de Wake-vertaling eventueel wel subsidiëren, maar alleen als Henkes & Bindervoet een contract met een uitgever kunnen overleggen. Ook moeten ze over de vertaalrechten beschikken. Maar Joyce’s kleinzoon – ‘Ik ben wel een Joyce, maar daarom nog geen Joycean’ – schijnt niet erg toeschietelijk te zijn.

      

Beeld van Joyce in Triëst

Zulke dingen houden maar op. Niettemin werkt het tweetal onverdroten voort. En dat het hun ernst is, blijkt uit de hoeveelheid materiaal óver de Wake die ze doorgewerkt hebben. De arts, dichter en kinderboekenschrijver Toon Tellegen, ook een ‘Joycean’, schonk zijn hele, niet onaardige Joyce-bibliotheek aan hen. Hun belangrijkste hulpmiddel is Annotations to Finnegans Wake van Roland McHugh. In dat boek wordt uitgelegd hoe je vat kunt krijgen op de ingewikkelde ‘portmanteau-words’ van Joyce, de ‘kapstokwoorden’ waaraan hij al zijn toespelingen, associaties, liedflarden, historische verwijzingen en lokaal-Ierse verbasteringen ‘ophing’, tot er geheel nieuwe en vaak nauwelijks te ontraadselen woorden ontstonden.

Maar ook McHugh heeft nog lang niet alle geheimen opgelost. Zijn Annotations tonen, letterlijk, nog veel witte plekken. Niet voor niets zei Joyce dat hij de critici voor drie eeuwen werk zou verschaffen.

ELK WOORD EEN GRAP

Kan een vertaler, zelfs een dubbele vertaler als Henkes & Bindervoet, dit boek dan in vijf jaar verdietsen (een woord dat Joyce, die ook regelmatig Nederlandse woorden door de Wake strooit, zou hebben bevallen)? Een geheel zelfstandige, Nederlandse versie, geloven beide vertalers, is niet goed mogelijk. Als je hun werk leest, zul je steeds het Engels erbij moeten nemen. Hun vertaling kan hooguit helpen de oorspronkelijke tekst beter te begrijpen. In elk geval zal hun vertaling de lezer, net als in het geval van Ulysses, heel wat gezoek in woordenboeken en naslagwerken besparen.

Wat Henkes & Bindervoet nastreven is een ‘herschepping’ in het Nederlands. Dat geeft hun de vrijheid – in de geest van Joyce – zelf oplossingen te zoeken daar waar geen Nederlandse equivalenten voorhanden zijn.

Henkes & Bindervoet gebruiken dan ook alles wat hun in bepaalde gevallen goeddunkt, liedjes van Annie M.G. Schmidt bijvoorbeeld, zonder de humor van Joyce geweld aan te doen. Want de Wake, vinden zij, is vooral een komisch boek. Elk woord lijkt een grap te bevatten. Van funeral maakt Joyce fun for all. En de Nederlandse vertalers? ‘Begrappenis.’ Leuk? Mmmm. Nou ja, reageert Robbert-Jan Henkes gelaten: ‘You can’t beat the master.’

Het gesprek over de Wake-vertaling is een gesprek over woorden, woordkunst. Joyce gebruikte in dit boek ongeveer 250 duizend woorden, waarvan 63.924 verschillende. In de Faber & Faber-editie, die menige geletterde in de kast heeft staan, schijnen volgens deskundigen ongeveer zevenduizend fouten te zitten. Een extra probleem voor de vertalers.

Gelukkig hebben zij aan Patrick Healy, een Ierse schrijver die een jaar in Amsterdam resideert, een ‘ombudsman’, die zij altijd kunnen raadplegen. En vergeet het ‘nuttige’ instituut van J.A. Voskuil niet. Daar vonden ze, op zoek naar een goede vertaling van Earwicker, de barkeeper die het verhaal vertelt, een studie van Marianne A.E. van Scherpenzeel over De benamingen van de oorwurm in het Nederlandse taalgebied (‘een geografisch onderzoek met kaart’).


Detail van Clouds (Finnegans Wake) door Toine Horvers (2002)

Earwicker, ook wel aangeduid als HCE (Here Comes Everbody), zou in het Nederlands, afgaande op de inventarisatie die Van Scherpenzeel maakte, behalve ‘oorwurm’, ‘oorbeest’, ‘oorknijper’, ‘oorzuiper’, ‘oring’, ook ‘bargetang’, ‘gaffeltand’, ‘kousebijter’ of ‘krob’ kunnen heten. Heel bruikbaar leek ‘Ikkelbieter’, maar die benaming werd alleen in Odoornerveen aangetroffen, en dat leek de vertalers toch te esoterisch. ‘Oorwurmer’ dan maar? Ze besloten Earwicker te handhaven.

DE TAALMUZIEK TEN TOP

Een goede manier om, genietend, de Wake te lezen is heel, heel langzaam, woord voor woord. De beste manier is, volgens Henkes & Bindervoet, hem te vertalen. Puzzelend op de woorden, zie je met hoeveel inventiviteit en lol Joyce een ongelooflijke taalwereld heeft binnengesleept in deze vertelling met Earwicker in het centrum. Die Earwicker heeft iets gedaan, wat nooit helemaal duidelijk wordt. Heeft hij, vraagt Robbert-Jan Henkes zich af, twee meisjes bespied bij het piesen in het park? Heeft hij zichzelf geëxhibitioneerd?
Die gebeurtenis wordt in de loop van het boek door middel van allerlei rondzingende verhalen uitvergroot tot iets enorms, tot de erfzonde, tot. . . ja tot. . . ‘het leven zelf, zoals het is’, verzuchten Henkes & Bindervoet.

‘Het gaat niet om die verhalen op zich,’ zegt Robbert-Jan Henkes, ‘het gaat niet om de medelingen die worden gedaan, maar om wat ze teweegbrengen in het hoofd van de lezer. Het is, zoals in het dagelijkse leven, wanneer iemand je iets vertelt. Dan let je ook niet alleen op wat hij zegt, maar ook op wie het zegt, hoe hij het zegt. Het is in de Wake altijd moeilijk om de vinger op de mededeling zelf te leggen, er gonst steeds heel veel mee. Je kunt het vergelijken met de verhalen, mededelingen en feiten zelfs over de moord op Kennedy. Daar weten we nu toch langzamerhand wel alles van. Maar je zult er nooit in slagen te achterhalen wat er werkelijk gebeurd is. Met de Wake is dat net zo.’

Was het voor Joyce een grap?
Beide vertalers als uit één mond: ‘Je werkt niet zeventien jaar aan een grap. Finnegans Wake past volmaakt in het oeuvre van Joyce. Voor degenen die zijn werk hebben gelezen, is het vanzelfsprekend dat hij daar ten slotte uitkwam, de taalmuziek ten top gevoerd. Hilarisch.’

‘Maar dat het je zo meesleept,’ zegt Erik Bindervoet, ‘heeft niet alleen met de humor te maken. Tegen het eind ben je écht geraakt. Die laatste bladzijde kan ik niet met droge ogen lezen. Dan zie je Joyce’s tragische levensbesef.’

NAWOORD

Dit interview verscheen op 3 oktober 1997 in de Volkskrant. Vijf jaar later kwam de vertaling van Henkes en Bindervoet uit: een prachtige tweetalige editie van Athenaeum, Polak en Van Gennep. Ik besprak het werkstuk in de Volkskrant en liet weten dat ik mijn petje afnam voor de werklust, het taalvermogen, de intelligentie en de geestigheid van de beide vertalers, maar een geslaagde vertaling vond ik het niet. Niet omdat Henkes en Bindervoet in gebreke waren gebleven – verre van dat – maar omdat hun vertaling bewees dat Finnegans Wake niet te vertalen is.
Hun vertaling is een volkomen ander boek, geen Joyce meer.

De verdienste van dit werk is wél dat het je in staat stelt beter het op het eerste gezicht soms volledig onbegrijpelijke Engels van Joyce te doorgronden, wat ik sindsdien ook, mondjesmaat, praktiseer.
Het beklimmen van deze Mount Everest van het modernisme wordt me door deze vertaling vergemakkelijkt, zeker. Maar gestimuleerd om weer te gaan lezen, en te blijven lezen werd ik behalve door hen vooral door de Rotterdamse kunstenaar Toine Horvers, die in 2002 op het plafond van mijn bibliotheek een door Finnegans Wake veroorzaakt kunstwerk aanbracht: Clouds.
Toine behoort tot de weinigen in de wereld die het boek helemaal hebben gelezen en wat meer zegt: hij kan er ook uiterst zinnige mededelingen over doen. Om het eenvoudig te houden: hij vindt het een absoluut meesterwerk.

Wekenlang was Toine als een renaissancistische frescoschilder in de weer om zijn impressie van Finnegans Wake op het plafond aan te brengen. Met tientallen kleurpotloden, vooral blauw en zwart, maakte hij intrigerende tekstwolken van de honderden regels in het boek die hem hadden getroffen.

Je zag hem bij zijn werk van een renaissancistische frescoschilder veranderen in een middeleeuwse monnik die zijn slopende werk – ruggelings achterover hangend op een trapleer – ongetwijfeld alleen kon volbrengen omdat de kunstenaar in hem deze Ierse God – juist vanwege zijn ongelovige, sardonische grijns- een universeel palimpsest wilde schenken.

Tot in de verre toekomst zichtbaar onleesbaar.   


Clouds (Finnegans Wake) van Toine Horvers

WKtS