Doktor Faustus – 40

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
SLIM ZIJN ZE, JA, MAAR….
 
40
 
‘Nadat ik het bewuste boek van hem nog een paar keer had gelezen,’ ging Lena verder, ‘misschien wel had bestudeerd, ik bedoel regel voor regel tot me had genomen, met het vingertje bij wijze van spreken bij de letters,’ ze stak de bedoelde vinger demonstratief omhoog, ‘ontdekte ik steeds meer de ware aard van zo’n man zonder eigenschappen. Zo’n man,’ weer liet ze even een pauze vallen, ‘is de vleesgeworden abstractie. Als er iets is wat Musil in zijn boek naar de oppervlakte heeft weten te brengen, hoewel de roman nooit voltooid werd, dan is het wel dat mannen zoals zijn man zonder eigenschappen begiftigd met alle mogelijkheden om moeiteloos de hoogste posities in de maatschappij te bereiken, afkomst, opleiding, intelligentie bij uitstek beschikken over het vermogen om abstract te denken, het vermogen om ingewikkelde processen, schijnbaar in een oogopslag, te doorzien en te vereenvoudigen tot een formule, een oekase of een anderszins voor hun ondergeschikten begrijpelijke uitspraak.’
 
Ze zette haar brilletje af alsof dat stomme ding deel van een academische vermomming was geweest die ze nu niet meer nodig had en zei: ‘Tot zover zult u het volledig met me eens zijn. Misschien herkent u zelfs de kwaliteit waarop ik doel in uw eigen, beslist geniale denken. Zijn wij geleerden immers niet juist om die reden zoveel slimmer dan anderen, degenen die niet zo goed konden leren, die nooit die heel hoge cijfers haalden en voor wie een summa cum laude niet was weggelegd. Ja, wij intellectuelen zijn slim, laat daarover geen misverstand bestaan. En net zo slim zijn onze Männer ohne Eigenschaften die om die reden overal op dezelfde manier de dienst mogen uitmaken, in het bedrijfsleven evengoed als bij de overheid of in het onderwijs… Slim zijn ze, ja, maar…’ ze hield even in, ‘zijn ze niet ook heel dom…?’
 
Werner verwachtte niet meteen een luidkeels geroepen ontkenning of een kreet van afschuw, maar helemaal geen reactie vond hij ook vreemd, hij verschoof onrustig op zijn stoel. Die Lena maakte er een potje van. Heel dom? Wie was er nu in godsnaam heel dom?
 
‘Ja, heel dom,’ herhaalde Lena haar merkwaardige boodschap. ‘En ik zal u vertellen waarom. Die mannen, die mannen die in alle opzichten onze levens bestieren, zijn behalve heel slim, ook heel dom omdat ze zoveel plaats in hun hoofd hebben moeten inruimen voor hun zogenoemde rationaliteit, of nuchterheid, hun realisme zou je kunnen zeggen, zoveel plaats hebben moeten inruimen voor hun gevoel voor orde en drang naar perfectie alsof elk probleem een simpele staartdeling is die mooi op nul moet uitkomen dat hun verbeeldingskracht, hun fantasie, hun gevoel, hun vermogen tot empathie in de verdrukking is geraakt, ernstig in de verdrukking, zo ernstig in de verdrukking dat als je hier zou gaan boren, heel voorzichtig en desnoods onder verdoving, je ze zou doen leeglopen als een ballon, een ballonnetje, een gebruikt condoom, want hun macht en aanzien komt niet uit henzelf voort, het is ze door de duivel in de gedaante van een eigentijdse Faust geschonken, op voorwaarde dat ze zich onderweg naar de hoogste toppen van alles zouden ontdoen wat een mens maar sieren kan, zijn dromen, verlangens, herinneringen, kwetsuren en genietingen, zijn vermogen tot liefde…’
 
De woorden ‘je leven zal koud zijn daarom mag je van geen mens houden’ leken plotseling fugatisch mee te klinken in Lena’s voordracht, alsof een koor van mannen en vrouwen, alten, counters, een hoge sopraan de huiveringwekkende frase van Thomas Mann op de achtergrond meezong. ‘Je leven zal koud zijn daarom mag je van geen mens houden.’
 
‘Geen fantasie,’ hoorde hij Lena daarbovenuit zeggen, ‘en dus geen gevoel, geen volwassen gevoel, het gevoel zoals wij ons daar een beeld van hebben kunnen vormen in de humanoria, in de literatuur, in de kunst, op al die gebieden waar het de mens gepermitteerd was geest te zijn en naar het hoogste te reiken, hoewel hem als Job de mestvaalt niet vreemd was en evenmin het geween en het gekners der tanden… Gevoel, dat ontberen ze, die Männer ohne Eigenschaften en hun gecondenseerde rationaliteit zal er niet licht mee worden aangelengd. Het voorkomt dat ze zich ooit zullen verdiepen in het menselijke, in een mens, een man of vrouw van vlees en bloed, een kind met zijn lief en leed, met zijn recht op geluk. Nee, dé mens, een statistisch gegeven, iets wat je kunt optellen en aftrekken en tot een massa kunt vermenigvuldigen, want ze zijn gek op massa’s. Dé mens… Daardoor zijn ze geschikte partners van de technologische oppermacht die ons beheerst en gevangen zet in almaar uitdijende bureaucratieën die alle leven zal kaltstellen…
 
‘Slim, geen fantasie, maar het zeldzame vermogen om geen last van welk gevoel dan ook te hebben, behalve in fysiek opzicht of het rudimentaire sediment uit hun jeugd, dát is het beeld van onze leiders dat ik u hier vanmiddag met genoegen schets. Niet omdat ik ze belachelijk wil maken, wat ze wel zijn, of aan de schandpaal wil nagelen, wat zeker dient te gebeuren, maar omdat ik u wil attenderen op het gevaar van een dergelijk geatrofieerd gevoelsleven op het hoogste niveau voor de samenleving als geheel, het gevaar dat we onder invloed van zulke psychischgeblokkeerden een botte, brutale domheid salonfähig maken die ik met alles wat in me is een schande wens te noemen als je weet wat zoveel individuen, kunstenaars, schrijvers, schilders, maar ook eenvoudige huisvaders en moeders, onderwijzers en politieagenten, naamloze, hardwerkende mensen, hebben gedaan om onze beschaving in stand te houden… De onvoorstelbare moed van deze individuen…
 
‘Onze Männer ohne Eigenschaften,’ vervolgde ze, als door haar eigen woorden aangedaan, ‘hebben van een dergelijke moed, van de moed om het leven zo volledig mogelijk te leven en daarin vooral het menselijke, al te menselijke te integreren, geen idee en mede daardoor zijn ze, geïsoleerd in hun hoge ambt, geïsoleerd in hun functie, hun functie geworden en daardoor tot alles in staat… Ik zeg het heel nadrukkelijk: deze Männer ohne Eigenschaften zijn, ambitieus, egoïstisch en gevoelloos als ze zijn, tot alles in staat. Net als wat hun leidt, de technologie. Tot het goede evenzeer als tot het slechte. Maar in een agressieve, oorlogszuchtige, op wedijver en concurrentie gebaseerde samenleving als de onze is het toch vooral het slechte. Zelfs oorlog schuwen ze niet, als het moet!’
 
Werner schrok. Hij keek om zich heen. De zaal gaf geen krimp.
 
‘Snappen jullie nu,’ klonk het nu bijna kleintjes uit de mond van Lena, ‘waarom in onze gesprekken de oorlog en de nationaalsocialistische leiders nog steeds zo’n grote rol spelen?’
 
Ze keek de zaal in.
 
‘Omdat wij in hen een voorbeeld zien van de Männer ohne Eigenschaften die tot het allerergste in staat waren. Niets ontziend, gevoelloos. O, ja Eichmann, de manager van de Endlösung, pinkte een traantje weg als hij na het controleren van de jongste cijfers over Auschwitz het Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus hoorde zingen…’
 
Mijn God, Lena, dacht Werner. Hij zocht Ilse met zijn blik. Ze keek naar de spreekster, sereen als op het moment van inslapen.