Doktor Faustus – 39

DE PAPOEA-MAN MET ZIJN PENISKOKER EVENGOED ALS…

39

‘… dat hij niets kan doen. Dat hij er meer en meer van overtuigd zal raken dat hij niet bij machte is die altijddurende en alomtegenwoordige invloed van de technologie af te schudden, en dan heb ik het nog niet eens over al de wetenschappelijke verantwoorde bijsluiters die de sadistische kwellingen van de technologie voor ons begrijpelijk dienen te maken en er toe zullen bijdragen dat ons denken één verwarde theoretische knoedel wordt? En wat dan? Je maar harden? Je maar laten afstompen? Maar willoos meedoen? Of denkt de nieuwe mens die bezig is te ontstaan dat het zijn tijd wel zal duren? Dat alles wel, net als toen God zelf het heelal nog bestierde, goed zal komen met ons, met de mensheid, met het leven?’
 
Weer zweeg ze, ditmaal wat langer. Toen zei ze: ‘Ik denk het niet. Wij zijn niet achterlijk. We weten het verschil tussen God en de technologie, we weten dat de technologie voorlopig nog wel een paar eeuwen mensenwerk zal blijven, en we weten dus dat dit ons door mensen wordt aangedaan. Mensen zoals wij. Het is dát besef dat zal voorkomen dat ons zelfbewustzijn als sneeuw voor de zon verdwijnt. Nee, daar hoeven we niet bang voor te zijn, want de mens zal, zolang hij mens is, niet zonder zelfbewustzijn kunnen, maar het oude, vertrouwde zelfbewustzijn zal wél veranderen, het zal door de technologie vervormd worden en misschien, als dat niet te ver gaat, misvormd worden. In de ban van zijn apparaten, zijn machines, zijn pillen en zijn producten die een nieuwe omgeving voor hem scheppen, een artificiële wereld die hem volledig vervreemdt van de natuur, ook zijn eigen natuur, zijn gevoelens, intuïties en instincten, zal de mens een nog nooit in de geschiedenis vertoond egoïsme aan de dag leggen, dat alles wat wij tot nu toe van belang hebben geacht omdat het sociaal is, omdat het een bindend element is, omdat het iets van belang voor ons mensen samen is, de liefde voor elkaar bijvoorbeeld, onze cultuur, tot onherkenbare brokken en stukken zal vermalen. Van het meest waardevolle in onze traditie zal niets overblijven, er zullen alleen nog maar mensen zijn die elkaar de godganse dag door naar het leven zullen staan, boordevol haat en agressie, de toekomst is een angstaanjagende horrorfilm…’
 

Ze keek nu, voor het eerst, rechtstreeks de zaal in. Zag hij haar spot, haar ironie? Hoe serieus was ze? O, zeker, hij kende haar voldoende om te weten dat ze haar stokpaardje niet louter voor de lol bereed. Het ging haar ter harte. Maar had het er niet ook veel van weg dat ze de hooggeleerden voor haar wilde provoceren, ze een reactie wilde ontlokken, een vraag, een roep (‘boeoeooe’), een kreet, iets, iets zelfbewusts? Er gebeurde niets, niemand reageerde en Werner die zijn handen al op elkaar bracht om te applaudisseren aarzelde, maar klapte toen toch en hield er, omdat niemand zijn voorbeeld wenste te volgen, gegeneerd mee op. Een man voor hem draaide zich om en keek hem misprijzend aan. Maar Ilse had hem gehoord. Hij wist het, gelukkig. Ze sprong zo zwierig van het podiumpje dat ze haar rok sierlijk liet meezwaaien, een frivool gebaar naar de stijve harken in de zaal. Lik m’n reet.

Ze nam weer plaats op de eerste rij naast Lars. De beurt was nu aan hem. Hij droeg nog steeds het houthakkershemd dat hij ook bij hun eerste kennismaking had gedragen. Waarom zou je je ook verschonen? Zijn vader had er een broertje dood aan gehad. Zijn leven lang in hetzelfde manchesterpak, alleen in de werkplaats een overall overheen. ‘Herman, trek toch eens een net pak aan!’ Hij leek op Antoine, Lars, ook zo mager. Of was Antoine inmiddels al vel over been, haarloos door de bestraling?
 
Op vrolijke toon, als een leuke meester voor de klas, begon Lars over de commune. Waarom ze zich hadden afgezonderd, wie er mee mochten doen, waarvan ze leefden. Het kwam er op neer en Werner begreep nu meer van de betrekkingen tussen Ilse en de communeleden dat zij het gevaar waarvan Ilse gerept had, steeds meer waren gaan onderkennen en probeerden dit het hoofd te bieden, door veel studie, bijvoorbeeld van de humaniora en vooral ook van de bètawetenschappen, maar ook door toneel te spelen, door veel, heel veel te lezen, door aandacht te geven aan natuur en religie en, hij aarzelde even, ‘door zoveel mogelijk te proberen wijs te worden uit de onverschillige en hypocriete taal van de politici die er nooit op enigerlei wijze blijk van geven te beseffen waaraan zij, net als alle andere inwoners van Zweden en in feite  van de ganse planeet, onderworpen zijn.’
 
Een universeel probleem, zei Lars, die technologie, waarvoor niemand een oplossing had, ook zij niet, maar juist daarom was het des te noodzakelijker dat ze er alles aan deden om hun zelfbewustzijn te behouden, de volledige beschikking over hun denkkracht, over hun verstand en gevoelens, waardoor ze kritisch konden blijven en misschien niet helemaal machteloos werden en tenminste nog iets konden kiezen, bijvoorbeeld, zei hij, om zo te leven als zij deden. Van het grootste gewicht daarbij was, zei Lars, terwijl hij zijn afzakkende padvindersbroek wat op sjorde, het doorgeven aan de jeugd van de waarden waarin zij geloofden en die ze in de praktijk uitdroegen, de waarden die ze daadwerkelijk leefden en waarvoor zij hun eigen onderwijs hadden om ze in een overtuigende context te plaatsen…
 
‘Wij doen dat zelf,’ zei Lars, ‘dat onderwijzen, omdat we hebben moeten constateren, ikzelf bijna dagelijks op de universiteit, dat leren in onze maatschappij geen al te hoge prioriteit meer heeft. Als u het verhaal van Ilse goed hebt beluisterd, begrijpt u waarom. De technologie heeft geen onderwijs van node, hooguit, voorlopig nog, een bewakingscorps van een paar pelotons vlijtige jongens en meisjes die in de frontlijn van de natuurwetenschappelijke vernieuwingen de knopjes bedienen. Met wetenschap heeft dat niets meer te maken, evenmin met weten of met kennis, alleen nog maar met “vaardigheid”, ook een kwaliteit, zeker, maar niet een die in het onderwijs mijns inziens de eerste viool moet spelen. Die rol is, vinden wij, weggelegd voor wat wij “cultuuroverdracht” noemen, in de meeste brede zin, dus behalve veel kennis ook veel Spielerei die kinderen buiten platgetreden paden leert gaan. ‘Op dit moment zie ik in het onderwijs zoals het zich onder mijn ogen afspeelt vooral een vorm van lijdelijk verzet, lijdelijk verzet ja, dat erin bestaat dat men eventueel wel bereid is zijn best te doen voor een diploma, maar nauwelijks moeite doet voor het vergaren van de kennis die daarvoor nodig is. Begrijpelijk, want wat moet je in een technologie die je, zo niet nu dan toch in de toekomst, alle middelen verschaft om uiterst comfortabel te leven? Die overigens verklaarbare houding, niet alleen van de kinderen, maar ook van hun opvoeders, marginaliseert de cultuuroverdracht die in feite een schertsvertoning is geworden.’
 
Lars maakte een wapperend gebaar. Met een hand krabde hij zich ontspannen in zijn kruis. ‘Ik hoef u als bevlogen wetenschappers,’ vervolgde hij opgewekt, ‘intussen niet te vertellen hoe erg het is dat vooral dát aspect van het onderwijs, die cultuuroverdracht, naar de ratsmodee gaat.
 
‘Een troost is dat we het niet weten en heel lang ook niet zullen weten omdat degenen die het zouden moeten weten er hun mond over houden. Dat lijkt altijd het makkelijkste. Het zal mijn tijd wel duren denken ze, en daar komen ze mee weg omdat heel lang, buiten de direct betrokkenen, niemand iets zal merken. Het effect van onderwijs is immers niet stante pede constateerbaar. Het duurt misschien wel drie, vier generaties voordat de gevolgen ervan zichtbaar worden en dus hebben politici en anderen, ouders die het beste voor hun kind willen, industriëlen die roepen om hoogopgeleid personeel en professoren die nog meer promovendi willen afleveren, een halve eeuw de tijd om de ramp die zich aandient te negeren en tot aan die dag, tot aan deze dies irae mogen ze doen alsof ze het onderwijs verschrikkelijk belangrijk vinden, want christusnogantoe, wat vinden al die wauwelaars in het parlement, al die captains of industry en al die ouders zwaar belast als ze zijn door hun hypotheek en alimentatie het onderwijs toch ongelooflijk belangrijk, al hebben ze zelf geen boek meer in huis maar zo rond de eeuwwisseling, in het volgende millennium als ook het privéleven en zelfs de gezinnen voor zover die dan nog bestaan door onze onstuitbare technologische progressie zullen zijn opgebroken, zullen we weten dat de school al die tijd een pretpark is geweest waar onderbetaalde leerkrachten de kinderen een paar uur per dag van de straat hielden om hun ouders vrijaf te geven…’
 
Nog voordat er ook maar iemand had kunnen reageren, was Lars al van het podiumpje gesprongen, zo kwiek, dat hij ook kwaad kon zijn, driftig misschien… Niettemin gaf hij het estafettestokje glimlachend aan Lena over die hem op weg naar het spreekgestoelte een kameraadschappelijk tikje voor zijn kont gaf. Zij liet er geen gras over groeien. ‘Een nieuwe leisureclass,’ zei ze, ‘wereldwijd, is het gevolg van de technologie die nu over alle continenten uitrolt en binnen afzienbare tijd ook de verste uithoek van onze planeet zal hebben bereikt opdat iedereen er maar de vruchten van zal plukken, de Papoeaman met zijn peniskoker evengoed als de lange Massai in Afrika die zijn speer zal verruilen voor een jeep, een luchtgekoeld huis, een goedgeoutilleerd ziekenhuis om de hoek en de telefoon bij de hand om elke wetenschappelijke hulp die maar nodig is terstond te kunnen inroepen, van de tandarts tot de plastische chirurg die de negroïde medemens van zijn kleur zal afhelpen, als hij wil, of van haar  kroeshaar als zij wil, maar hoe democratisch deze vooruitgang misschien ook lijkt, vergeet niet dat daarbovenuit en daaroverheen de adem zal waaien van een steeds rijker wordende groep mensen, Amerikanen, Arabieren, Chinezen, Texanen en Mexicanen, het doet er niet toe, die zich zullen wentelen in de luxe als in een
modderbad, omdat zij erin geslaagd zijn de bronnen van de rijkdom – hout, olie, steenkool, het geeft niet wat, als de aarde er maar voor geplunderd kan worden – te veroveren en deze alleen op straffe van geweld, veel geweld, ook staatsgeweld, zeg maar oorlog, zullen afstaan.
 
‘Intussen mogen hun knechten, hun hovelingen, hun trouwe vazallen, de Männer ohne Eigenschaften, zoals ik ze in navolging van Robert Musil noem, meehelpen de technologie en het daarbij behorende quasirationele denken altijd weer komen ze met de Verlichting aan onder het volk te verspreiden, zodat over enkele decennia het leven van iedereen, zelfs de meest nederige employé in de postkamer van de multinationaal gegroeide bank in de greep is geraakt van het idee dat alleen de economie telt, de commercie, de reclame, het kopen en verkopen van dingen, geld…’ Tjonge, tjonge dacht Werner. Die heeft er zin in. Waar was ze op uit, Lena? Zoals ze erbij stond met dat rare leesbrilletje scheef op haar neus en het ruimhartige decolleté als een uitnodiging om zelfs in haar vlees het woord te zien, was dit academisch gesproken wel comme il faut?
 
‘Onder invloed van deze Männer ohne Eigenschaften,’ ging ze unverfroren door, ‘zal onze cultuur almaar fysieker worden, lichamelijker, materialistischer, want de materie, het concrete, het tasten grijpbare, datgene wat zij “realiteit” wensen te noemen laat zich logisch geredeneerd makkelijker manipuleren dan de geest en wat daarmee annex is, kunst, literatuur, wetenschap, godsdienst, enfin u noemt het maar. Er is door Lars al gewezen op de schertsvertoning die het onderwijs is geworden.’
 
Ze nam een slokje water, keek over haar brilletje de zaal in en zei: ‘Männer ohne Eigenschaften, ja, bestaan ze? Ik bedoel bestaan ze buiten het boek van Musil, buiten de literatuur om? Nou en of, of ze bestaan! Ik kan u op grond van mijn talrijke sociologische onderzoekingen verzekeren,’ hij meende nu de ironie van Ilse te bespeuren, ‘dat ze bestaan, los van het feit, ik zeg het er maar voor alle duidelijkheid bij, dat schrijvers als Robert Musil in hun boeken altijd gelijk hebben. Ze hebben, zou je zonder overdrijving en met een levenslange ervaring als garantie kunnen zeggen, de waarheid in pacht…’
 
Weer zweeg ze even, misschien om haar gehoor de kans te geven een ogenblik bij Musil en zijn boek te verwijlen. Wie zou het gelezen hebben?