De Gok Van De Liefde

 

Een poging om alle gedichten van Jorge Luis Borges te lezen

 

God is het ongrijpbare middelpunt van de ring.
Hij verheft noch verdoemt. Hij doet meer: Hij vergeet.
JORGE LUIS BORGES: DE RING

 

 

ALS IK IN MIJN tijd bij de krant een boek ter bespreking kreeg, las ik het zo snel mogelijk en schreef er zo snel mogelijk een stuk over. Elk goed boek was nieuws, goed nieuws. Goed nieuws kan niet wachten, slecht nieuws dringt zich op.

Poëzie besprak ik niet. Niet omdat ik van mening ben dat je poëzie niet kúnt bespreken – wat ik vind – maar omdat je poëzie de ruimte moet gunnen – in je hoofd, je hart, je ingewanden en zelfs, of misschien juist in je erogene zones –  als je Portnoys vriendin in Portnoy’s klacht van Philip Roth mag geloven – om er je leven lang profijt van te hebben. 


Dat kan niet als je bij een krant werkt.

Over het  verschijnsel poëzie schrijven deed ik wél graag. Net als over kunst in het algemeen.

Kunst is aanstekelijk.

Op twee manieren.

Al toen ik op zestien-jarige leeftijd zeker wist dat ik dichter wilde worden, kreeg ik vrij vaak koortsige aanvallen van lyriek nadat ik een gedicht had gelezen (soms zelfs tijdens het lezen). Van Aart  van der Leeuw, Hans Andreus, Ellen Warmond, Marsman of Slauerhoff. Dan wou ik ook zulke gedichten schrijven…

Ik kreeg mezelf door. Misschien juist door dat proberen. Ik was geen dichter. Een dichter is, van alle schrijvers die zich met de literatuur inlaten, de pur sang kunstenaar, zichzelf, creatief en wars van elke drang tot iets sociaal-maatschappelijks of  nuttigs – zoals dat in onze veramerikaniseerde cultuur verplicht is geworden.

Ik zat zo niet in elkaar. Ik hield me met álles bezig. Zelfs met voetbal!

Poëzie bleek ook op een andere manier aanstekelijk. Je kreeg zin om het erover te hebben – wat nauwelijks kon. Ik ontdekte dat ik erover kon schrijven – in opstellen bij Nederlands bijvoorbeeld – en daarna was er geen houden keer aan. Ik stond met de poëzie op en ging ermee naar bed. Het gaf je een meerwaarde, dacht je, bij de meisjes die je mooi vond. Tjonge, wat golfde de liefde voor de poëzie dan door mij heen.

Nóg belangrijker was dat dankzij de dichtkunst de gemeenlijk zo bewolkte alledaagsheid, zoals in ‘Ode aan de poëzie’ van C.Buddingh’, lichter kon worden en zelfs in een warme gloed kwam te staan. Maar ik snapte ook dat je zo heel makkelijk van de realiteit weg kon drijven. De dichtkunst leek me voorbehouden aan jongens die zich hun wereldvreemdheid niet bewust waren. Ze konden ook niet voetballen, dacht ik, totdat ik erachter kwam dat er zich onder mijn geliefde dichters sportlieden van naam en faam bevonden. Ik noem een Herman Gorter… 

Nu heb ik Alle gedichten van Jorge Luis Borges voor me liggen. Ik ga ze niet bespreken. Ik zou niet weten hoe dat moet. Ik heb wel een paar besprekingen in de kranten gelezen, maar daar werd ik niet gelukkiger van. Zo’n bespreking doet geen recht aan wat een mens een gedicht doet lezen. Poëzie moet je doen. Erover schrijven, op jouw manier, terugschrijven als het ware, is een goeie methode.

In de bundel van Borges staan, als ik goed geteld heb, driehonderd gedichten. Ik zal proberen er elke dag één te lezen, om er bij gelegenheid over te schrijven, maar garanderen kan ik niets, want dwang, ook zelf opgelegde dwang is hier funest. Elke poëzielezer weet wanneer, hoe laat, waar en onder welke omstandigheden hij het vers van node heeft om zich te uiten, na een copieus maal, als voorspel tot de copulatie, in overspelige samenhang, langs de lijn of op de fiets en uit het hoofd, alleen niet in de auto achter het stuur – de auto waarmee de middenklasse zich ten detrimente van haar kinderen alsmaar van hot naar her verplaatst is de doodsteek voor de poëzie. Tja, enigszins wereldvreemd word je er wel van..

Stel dat ik erin slaag mijn programma in redelijk goede gezondheid te voltooien, dan ben ik minstens een jaar van de straat. Maar aan het eind van dat jaar – áls ik er dan nog ben – ben ik niet meer degene die ik was toen ik begon. Dus moet ik – als degene die ik dán ben geworden – opnieuw aan de slag. Weer een jaar lezen, in de wetenschap dat ik aan het eind van dat jaar, 2013 inmiddels, wéér een ander ben dan toen ik begon. Zo blijf je bezig Je bent er nooit mee klaar (en dat wil je ook niet). Dat is al een wonder. Maar een nog groter wonder is wat dit nooit eindigende lezen toevoegt aan je eigen, zo onttoverde werkelijkheid met al die daagse sleur en steeds meer tirannieke apparaten. Dat is, denk ik, niet goed te vatten, laat staan over te dragen…

Je kunt poëzie wel laten zien. Dat ga in deze reeks proberen: de poëzie van Borges laten zien. Ik begin mijn lezing van Borges’ gedichten, tamelijk willekeurig, met één gedicht. ‘De ijzeren munt’, omdat dit me uit de keuze van Robert Lemm was bijgebleven. Ik leg zijn versie voor en een tweede, uit de bundel Alle gedichten, van Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer. Twee vertalingen dus, die ik niet ga vergelijken, maar let op de verschillen, dat ‘wederkristal’ van Robert Lemm bijvoorbeeld. Ik laat de Spaanse versie weg – hoewel je die met een Spaans woordenboek bij de hand naast de Nederlandse vertaling redelijk vlot kunt lezen als je Latijn en Frans hebt geleerd en weleens wat langer in Spanje bent geweest.

 

De ijzeren munt
vertaald door Robert Lemm

Hier is de ijzeren munt. Ondervragen we beide
Tegenovergestelde zijden die het antwoord zullen
Zijn op de brandende vraag die ieder zich stelt:
Waarom heeft een man de liefde nodig van een vrouw?
Laat ons zien. In de hogere wereld verstrengelen zich
Het vierzijdig uitspansel dat de zondvloed schraagt
En de onveranderlijke planetaire sterren.
Adam, de jonge vader, en het jonge Paradijs.
De avond en de morgen. God in ieder schepsel.
In dat zuivere labyrint is jouw weerspiegeling.
Laten we de ijzeren munt, tevens toverspiegel,
Nog eens opgooien. De keerzijde is niemand
En niets en duisternis en blindheid. Dat ben jij.
Van ijzer, brengen de twee kanten één enkele echo voort.
Je handen en je tong zijn onbetrouwbare getuigen.
God is het ongrijpbare middelpunt van de ring.
Hij verheft noch verdoemt. Hij doet meer: Hij vergeet.
Waarom jou, zo schandelijk belasterd, niet liefhebben?
In het duister van de ander zoeken wij ons duister;
In het kristal van de ander, ons wederkristal.

 

De ijzeren munt
vertaald door Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer

Hier is de ijzeren munt. Laten we ze onderzoeken,
de beide kanten die het antwoord zullen zijn
op de hardnekkige vraag die niemand niet gesteld heeft:
Waarom behoeft een man de liefde van een vrouw?
Laten we kijken. Op de bovenkant vervlechten zich
het viervoudig firmament dat de zondvloed insluit
en de onveranderlijke planetaire sterren.
Adam, de jonge vader, het jonge Paradijs.
De avond en de ochtend. God in ieder schepsel.
Ergens in dat zuivere labyrint word jij weerspiegeld.
Laten we nog een keer de ijzeren munt opgooien,
die ook een toverspiegel is. De keerzijde
is niemand, niets, duisternis, blindheid. Dat ben jij.
De beide ijzeren kanten geven maar één echo.
Je handen en je tong zijn trouweloze getuigen.
God is het ondoorgrondelijke midden van de ring.
Hij verheerlijkt noch verdoemt. Hij doet iets beters: hij vergeet.
Waarom zouden ze jou, bevlekt met schande, niet liefhebben?
In de schaduw van de ander zoeken we onze schaduw;
in het kristal van de ander ons wederkerige kristal.

Mooi? Mooi. Maar nu de vragen. ‘De ijzeren munt’ heet het gedicht (ook in het Spaans: ‘La moneda de hierro’). Waarom? Zijn munten niet van koper, van goud, van zilver?

IJzer. IJzer is geen edel metaal, het roest en het klinkt onwelluidend als je het laat vallen. IJzer is goedkoop en dwars, gegoten, ruw en koud.

Die goedkope, onaanzienlijke munt wordt opgegooid, als bij het tossen voor het voetballen.
Een gok. Welke kant komt boven. Kop of munt?

De munt, of de dobbelsteen, symboliseert het toeval. Een kernbegrip in de twintigste-eeuwse kunst. Vooral ook in de poëzie. Ook het kunstwerk draagt de sporen van het toeval, van het lot. Denk aan de negentiende-eeuwse Franse dichter Stéphane Mallarmé en zijn Un coup de dés jamais n’abolira le hasard.  Een worp met de dobbelsteen zal nooit het toeval uitschakelen. Nooit, hoe vaak je ook gooit.


Maar als nu beide kanten van de munt, tegelijk, geen kop of munt, maar kop én munt, het antwoord zijn. Weet je dan ‘waarom een man de liefde van een vrouw behoeft’?

 

WKtS
Zie ook: Het Geheimschrift van een Blinde.
Wordt vervolgd
2 april 2012