De Etrusken – vervolg

 

Uit het Oosten gekomen, thuis op het Italiaanse schiereiland

 

 

 

En wat moeten wij nu zonder barbaren.
Die mensen waren tenminste een uitweg.
K.P. KÁVAFIS: WACHTENDE OP DE BARBAREN

 

it onderzoek maakte geleidelijk aan ook de samenhang met de Griekse  en oriëntaalse cultuur zichtbaar. Elke vondst in de bodem droeg bij aan de verheldering van het beeld. Het versterkte het idee van continuïteit, een doorgaande lijn, die bij nadere beschouwing ogenschijnlijk heel verschillende verschijnselen met elkaar verbindt.

Als je vandaag de dag een DNA-onderzoek onder Italiaanse inboorlingen zou houden, zou je nog heel wat Etrusken tegenkomen.

Het zóu kunnen. De Etrusken hebben in hun graftomben en sarcofagen voldoende genetisch materiaal achtergelaten om zo’n hypothese te wettigen.

Wellicht wordt er al aan gewerkt en krijgen we op een dag de belangrijkste boodschap van de Etrusken te horen: wie zijn doden bewaart, die heeft wat.

Herodotos

Een ‘geheimzinnig volk’ werden de Etrusken in de negentiende eeuw met veel gevoel voor romantiek gedoopt. In die tijd kreeg het verleden overal in Europa haast metafysische betekenis. De eigen identiteit. Eigen volk eerst.

In die tijd rees de vraag of die Etrusken inheems waren. Waren ze Italiaans? Of waren het vreemdelingen uit Klein-Azië, het deel van het continent dat wij op school vooral door de Ilias van Homeros en de strijd om Troje hebben leren kennen, Lydië, het land waar de Lydiërs woonden, een volk dat onder leiding van de steenrijke koning Croesus (595-546 voor Christus) almaar machtiger was geworden en als eerste de superieure Grieken onderwierp.

We kennen Croesus uit tal van mythen en sagen, maar wie meer wil weten, kan hem het beste even googelen.

Nog beter – en verrassender, opwindender en boeiender – is het lezen van een boek, en wel het eerste boek dat aandacht schonk aan het volk van de Etrusken en zijn vermaarde koning.

Het is een boek van de excellente geschiedschrijver Herodotos, [Ἡρόδοτος in het Grieks] dat in de vertaling van Onno Damsté Historiën heet, maar in een nieuwe vertaling van Hein van Dolen: Verslag van mijn onderzoek.

Herodotos schrijft als een goed verslaggever – met respect voor de feiten, maar ook met veel gevoel voor het verhaal – over de koning van Lydië die niet alleen de Grieken versloeg, maar ook standhield tegen de minstens zo machtige Perzen, die zich de rechtmatige bezitter van héél Azië waanden. Of zoals hij schrijft : ‘Want de Perzen rekenen Azië en de daar wonende barbaarse volken tot hun eigen domein, maar Europa en alles wat Grieks is, beschouwen ze als iets afzonderlijks.’

Croesus telde zijn zegeningen. Behalve over Grieken en Lydiërs werd hij de baas over Phrygiërs, Mysiërs, Mariandynen, Chalabiërs, Paphlagoniërs, Thynische en Bithynische Thrakiers, Kariërs, Iooniërs, Dooriers, Aioliërs en Pamphyliërs.

Heerszuchtige Perzen

In feite is de geschiedenis van Herodotos, los van de lenig geschreven, aangrijpende en nuttige passages – leesbaarder, filosofischer en actueler dan het Oude Testament – een verhaal over het reilen en zeilen van de ontelbare volken in het Midden-Oosten die de dreiging van die heerszuchtige Perzen ervoeren.

Herodotos heeft de grondslag gelegd voor het idee dat de Etrusken in Italië niet inheems waren, maar uit Lydië afkomstig. Hij noemt ze ook Lydiërs, ze zijn van Aziatische of zo je wilt van oriëntaalse afkomst. Wie daar meer over wil weten moet bij hém te rade gaan. In Boek 1 van de Historiën doet hij verslag van de wijze waarop deze Lydiërs in Italië zijn terechtgekomen.

ETRUSKISCHE PAARDEN [1]

Eerst wijdt hij nog wat woorden aan de Lydiërs: ‘De Lydiërs kennen vrijwel dezelfde  levensgewoonten als  de Grieken, behalve dat zij hun dochters prostitutie laten bedrijven. Het eerst van alle mensen, voor zover wij weten, hebben zij gouden en zilveren munten geslagen en gebruikt, en ook hebben zij eerst met kleinhandel als beroep zich bezig gehouden. De Lydiërs  zelf beweren, dat ook de bij hen en bij de Grieken gebruikelijke spelen een uitvinding van hen zijn. Ze zeggen, dat deze in hun land zijn uitgevonden in dezelfde tijd dat ze ook de Tyrheense kust hebben gekoloniseerd, en daarover vertellen ze het volgende verhaal.’

En dan komt het: 

‘Tijdens de regering van Atys, de zoon van Manès, kwam er over geheel Lydië een hevige hongersnood. Een tijd lang droegen de Lydiërs die met geduld, maar vervolgens toen er maar geen eind aan kwam, zochten zij naar middelen ertegen en de een verzon dit, de ander dat. Hoe dan ook, toen zouden alle soorten spelen zijn uitgevonden: dobbelstenen en bikkels en bal, maar niet het spel met (dam-)schijven, want op de uitvinding daarvan maken de Lydiërs geen aanspraak. Tegen de honger nu pasten zij deze uitvindingen als volgt toe: telkens brachten zij één gehele dag spelend door om niet aan eten te moeten denken en de volgende dag staakten zij hun spel en namen voedsel tot zich. Op een dergelijke wijze leefden zij 18 jaren. Toen evenwel de hongersnood niets minder werd, maar zij het zelfs nog zwaarder te verduren kregen, toen verdeelde  hun koning alle Lydiërs in twee groepen en liet bij loting uitmaken welke groep zou mogen blijven en welke het land zou moeten verlaten. Hij bepaalde verder, dat over de groep, aan wie het lot vergunde te blijven, hij zelf koning zou zijn, en over de vertrekkenden zijn eigen zoon, die Tyrsènos heette. Na de loting verliet de ene groep het land, trok naar Smyrna en bouwde schepen; na daarin geladen te hebben alle roerende goederen, waarvan zij nut konden hebben, voeren ze weg om levensmiddelen en een nieuw land te zoeken, totdat ze na een vaart langs vele volken aankwamen bij de Umbriërs, waar ze zich in steden vestigden en tot op de huidige dag wonen. In plaats van Lydiërs gingen zij zich noemen naar de koningszoon, die hen daarheen gevoerd had. Naar diens naam werden zij voortaan Tyrsenen genoemd. De Lydiërs echter kwamen onder het juk van de Perzen.’

HET MUSEUM IN TARQUINIA

Het is een mooi – of treurig – verhaal, maar ik vraag me af of de herkomst van de Etrusken die rond 900 voor Christus in Italië opduiken, ooit met zekerheid vastgesteld kan worden. Nee, zegt iedereen die iets van geschiedenis weet, maar vergis je niet. Wat er sinds de ontdekking van de eerste onderaardse graven is blootgelegd, beschreven en geduid levert elk jaar meer bewijs op voor een Aziatische oorsprong.

Emigratie

De invloed van de Grieken is aantoonbaar, maar op zichzelf is dat geen argument. De Etrusken kunnen ook in Italië met de Griekse beschaving in aanraking zijn gekomen. Grote delen van Italië waren door hen gekoloniseerd. Er was op den duur een druk handelsverkeer tussen beide bevolkingsgroepen. Ik hou aan de deels vage, maar ook buitengewoon complexe geschiedenis de gedachte over dat de Etrusken noodgedwongen hun geboortegrond verlieten en Europa introkken. Zo deelden ze het lot van de miljoenen in de geschiedenis die ons tot de dag van vandaag leren dat geschiedenis, menselijk gezien, beweging is.

Wij zijn het normaal gaan vinden dat mensen in de stad, het dorp, de streek of het land waar ze ter wereld gekomen zijn, blijven wonen, maar naarmate we beter geïnformeerd raken over migratie, moeten we een ándere waarheid onder ogen zien. Het was – en is – helemaal niet zo normaal om te blijven zitten waar je zit, het is veel normaler dat mensen als het moet naar verre, onbekende verten trekken om een nieuw bestaan van de grond af aan op te bouwen. Degenen die weggaan, winnen aan kracht, de achterblijvers verdwijnen of sterven uit. Zo’n ‘volksverhuizing’ was – en is – een zaak van leven of dood.

Is het zo bezien wel verantwoord om van een Etruskisch ‘volk’ te spreken? Hoeveel invloeden van buiten ondergingen de emigranten tijdens hun al dan niet geforceerde verplaatsing? Het ondergraaft – met ver terugwerkende kracht – het rare idee van een volksidentiteit zoals dat in onze tijd weer opgang maakt.

Youtube

‘Zo is het maar net,’ zeggen mijn mede-wandelaars, als ik deze gedachte bij een broodje in Tarquinia te berde breng.

We hebben er weer een ochtend hard werken op zitten. We hebben in het heerlijke, ruime en rustige museum van Tarquinia zoveel mogelijk tomben, sarcofagen, vazen, urnen, schilderingen, sieraden en beelden bewonderd en getracht te begrijpen wát we zagen – want nergens werd rekening gehouden met bezoekers die het Italiaans niet machtig zijn. Gelukkig was er een catalogus in het Duits die ik heb meegenomen om thuis, in ons tijdelijke buiten, meer te weten te komen over de rijkdom die een stad als Tarquinia aan Etruskische historie binnen haar muren bewaart en koestert.

Na ons broodje sjouwen we de hele stad door, oostwaarts naar de weidse, glooiende velden waar de dodenakkers liggen. Schoolkinderen met rugtassen en pubers op scooters passeren ons in de nauwe straten. Hier heeft de tijd sinds de Etrusken niet stilgestaan. Deze jeugd, voor zover we daar op straat een indruk van krijgen, lijkt ons meer in Youtube geïnteresseerd dan in de kunstschatten die generaties archeologen in de tomben van hun voorvaderen hebben blootgelegd. Zegt het ze nog iets, die Etrusken? Eén keer meen ik een jonge vrouw te zien met een onmiskenbaar Etruskisch gezicht, dat ik kort tevoren in het museum heb bewonderd [2].

FRESCO MET VISSERS  IN TARQUINIA [3]

De meest sprekende kenmerken van de Etruskische cultuur zie je in de archeologische musea die elke zich respecterende stad in dit land probeert zo goed en zo kwaad mogelijk in stand te houden, want veel geld is er niet. Maar een bezoek aan een van de vele necropolen, buiten de steden, in de bodem of uitgehakt in de rotsen, is een noodzakelijke aanvulling. Daar verliest deze indrukwekkende grafcultuur haar museale en artistieke canonisatie. Je bent er terug in de werkelijkheid. Hier gingen de nabestaanden heen om het leven met hun doden te delen.

Meestal kun je de tomben maar ten dele in en zie je door het onderaardse duister weinig, maar zo onwerkelijk en artificieel als in de musea is het nooit, wel lichtelijk morbide omdat je je realiseert dat je geen willekeurige kunstvoorwerpen aanschouwt maar dingen die voor de gestorvenen hier betekenis hadden. De bezitters komen daardoor als het ware tot leven. Het helpt dat de septemberzon tot ver in de entree schijnt. En ook, dat het warme licht zich bovengronds niet onbetuigd laat. Het geeft de urenlange wandelingen in zo’n dodenstad een heel aangename, vakantie-achtige sfeer. De veelal vrolijke afbeeldingen dragen daar toe bij. Na verloop van tijd kijk je opgewekt uit naar de wijn en de antipasto op een zonnig terras.

Wilde zwijnen

Lazio is daarom zo interessant, omdat de uit Lydië weggetrokken Etrusken zich hier vestigden. Na al die jaren van honger kwamen ze aan in een paradijs, een woord uit de Bijbel dat zij niet kenden. De zee vlakbij, mét de visvangst waarvan ze voor hun kookkunst graag gebruik maakten, het vruchtbare land, de dichte wouden, het water, de rijke flora en fauna – vooral de wilde zwijnen werden in hun keuken favoriet – en geleidelijk aan de bouw van huizen, steden en bruggen, de aanleg van wegen en de uitbreiding van het aantal nederzettingen die zich over heel Noord- en Midden-Italië verspreidden, met als belangrijk kenmerk dat de later ontstane steden, begunstigd door hun ligging op steile rotsige hoogten – voor wandelaars nog steeds ‘onneembare vestingen’- grote waarde toekenden aan hun autonomie.

Ze gingen op den duur wél samenwerken. Ze verenigden zich in een statenbond, de ‘Etruskische Bond’, deden zaken met elkaar en werkten samen aan een infrastructuur in het hele midden en noorden van Italië zonder ooit één geheel te worden.

De Romeinen hebben er na de definitieve nederlaag van de Etrusken alles aan gedaan om de steden hun zelfstandigheid te ontnemen, maar dat lukte niet een, twee drie. De eigenzinnige Etrusken bleven lang zichzelf. Ze weigerden bijvoorbeeld de Romeinen belasting te betalen voor hun geldverslindende oorlogen. Hun steden bleven tot in dagen van Mussolini en Berlusconi een probleem voor het Romeinse gezag. Ze hadden – en hebben – lak aan de staat. 

 

 

 

[1] Deze beroemde, gevleugelde paarden vind je in het archeologisch museum in Tarquinia. Foto Willem Kuipers.
[2] Het was het gezicht van Velia Velcha, een adellijke dame in de Tomba dell’Oro, de gouden tombe, die rond 350 voor Christus werd gebouwd.
[3] Fresco met vissers.