Dat Waren Nachtegalen

daz senfte vogelgedoene,
daz süeze, daz schoene,
daz ôren unde muote
vil dicke kumet ze guote,
daz vulte dâ berge unde tal.
diu saelege nahtegal,
daz liebe süeze vogelîn,
daz iemer süeze müeze sîn,
daz kallete ûz der blüete
GOTTFRIED VON STRASSBURG, Tristan und isolde,, 1210

k hoorde de nachtegaal pas laat in mijn leven. Ik herinner het me nog goed. Ik was met mijn vrouw en een vriend in Panzano bij Florence en we discussieerden, zoals gebruikelijk in die tijd, over vorm en vent.

Mijn vrouw, die alle theorie doodsaai en gemeten aan het genot dat je aan de muziek, de letteren en de natuur kunt beleven, erg dom vindt, stapte op en ging wandelen, het wonderschone Toscaanse dal in bij ons huis.

Zelfs ons leek dat aantrekkelijker dan de voortzetting van een nieuwe letterkundige gedachtewisseling die nog nooit een nieuw gedicht, een nieuwe novelle of een nieuwe roman heeft opgeleverd. Diep in ons hart wisten wij ook dat letterkundige wetenschap de dood in de pot is. We sprongen op en volgden L.

Horen jullie ze? vroeg ze, toen we haar hadden ingehaald en gemaand werden stil te staan.

Horen jullie ze? Horen jullie ze? Mijn god, ik hoorde een zo overrompelend concert overal om ons heen dat je het Koninklijk Concertgebouw Orkest er bij wijze van spreken voor kon weg doen.

Waren dat nachtegalen? Allemaal nachtegalen? Alleen maar nachtegalen?

Dat waren nachtegalen. L. zei het en voor het eerst in mijn leven luisterde ik naar nachtegalen. Ik hóórde ze.

Zulke muziek had ik nog nooit gehoord. Ik had over de nachtegaal gelezen. Ik was getuige geweest van menige jubelzang die over hem was uitgebroken. In welke negentiende-eeuwse lyriek komt hij niet voor, maar gehoord had ik hem nog nooit. Nu steeg het geluid me naar het hoofd, het vulde mijn lichaam, ik steeg op, viel stil, zo stil als ik nog nooit was geweest, doodstil, en toch levend, zeer levend. De verrukking vloot naar alle lichaamsdelen die zich daarvoor leenden – en dat waren er toen nog heel veel.

Na die ervaring geniet ik van de nachtegaal. We gaan er in deze tijd van het jaar regelmatig voor de duinen in omdat nachtegalen zich daar tussen de stekelige duindoorn veilig wanen. Maar ik hoor ze ook in Amsterdam, bij mij in de buurt, en telkens als ik ze hoor, vraag ik me af hoe ik die wonderbare rijkdom aan geluiden van dat kleine, onooglijke vogeltje – want dat is het, niks spectaculairs aan – kan omschrijven.

Dat lukt me niet.

Het wordt plat.

Wat je opschrijft staat in geen verhouding tot wat je hoort.

Er is veel in ons leven waarvoor we geen woorden vinden, maar dat is geen reden, vind ik, om erover te zwijgen.

WKtS
1 JUNI 2014