De Jaren Van De Krant (2)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De vergelijking van Fens (links op de foto) met Bomans is niet zo gek. Fens zocht al vroeg contact met de

Haarlemse humorist en is er onmiskenbaar door beïnvloed. Aan zijn stukken is dat minder duidelijk te merken dan aan zijn toespraken die hij uit zijn mouw leek te schudden en die retorische meesterstukjes waren. Kees Fens was een eersterangs rooms retoricus, die zijn grote stukken op maandag bijna als aus einem Guss schreef.

Toen K. Fens interviewde bij gelegenheid van het feit dat de Grote Criticus als opvolger van Anton van Duinkerken in Nijmegen hoogleraar in de vaderlandse letterkunde werd, hoefde hij slechts een kant-en-klaar verhaal uit te tikken. Elke poging om erdoorheen te breken, mislukte, zelfs toen hij – in opdracht van Jan Blokker – aan Fens vroeg of hij wel een gymnasiumdiploma had behaald. Kees omzeilde de vraag en ging door met zijn verhaal.

De volgende dag zei Blokker die uiteraard het interview al had gespeld: ‘Zie je wel: hij zégt het niet.’

Blokker had zelf aan den lijve ervaren dat hij als HBS’er geen geschiedenis mocht studeren (en dus eerst staatsexamen gymnasium moest doen) en ging ervanuit dat Kees Fens ook geen gymnasiumopleiding had gehad en daarom als HBS’er maar een kantoorbaantje had aanvaard.

 

Later volgde Fens een MO-opleiding Nederlands, maar los van de vraag hoe belangrijk deze kwestie is (niet dus!), is ze typerend voor de image-building waar Kees Fens  goed in was.

Serieuzer wordt die zaak als men zich herinnert dat Fens op een bepaald moment ophield met recenseren.

Hij schreef er een groot stuk over.

Het lag aan van alles, maar wat Fens niet zei was dat de kritiek die vooral jongere schrijvers (Jan Wolkers!) in het openbaar op hem uitoefenden hem niet welgevallig was.
Hij wist, en ervoer nu, dat je je als criticus een belangrijke positie in de wereld van de letteren kunt verwerven als je – net als in de politiek – geen schade oploopt.

Elke criticus organiseert week in week uit een badkuip vol modder en gif en veel daarvan kan elk moment over je worden uitgestort. Verweer daartegen heb je nauwelijks.

Critici  met ambitie zijn dan ook doorgaans sluwe, behoedzame vossen en bepaald geen kampioenen van de waarheid.

Of ze geven de pijp aan Maarten.

Zoals Kees Fens.

Fens ging voortaan op maandag grote stukken over vooral buitenlandse cultuurgeschiedenis schrijven, en bleef voor de actualiteit alleen beschikbaar met gelegenheidsstukken, zoals bij het overlijden van een bekend auteur.

Het liep met Kees Fens allemaal heel goed af.

Heel wat beter dan met Godfried Bomans – de belangrijkste man voor de Volkskrant als het om het zogenoemde ‘geestelijk leven’ gaat.

K. heeft Bomans in zijn nadagen nog meegemaakt als hij ’s avonds, omringd door jongemannen die door deze of gene redacteur als ‘schandknapen’ werden gekwalificeerd, afkomstig van een diner en gekleed in rok of smoking, zijn kopij kwam brengen.

Het verval, in die late avonduren op die naar zweet, bier en nicotine stinkende redactie zo goed zichtbaar aan het sluike haar boven de vermoeide ogen, was meelijwekkend en groots.

HET LINKSE

Is het ‘katholieke’ van de Volkskrant in de jaren tachtig van de vorig eeuw behalve een feit, een moeilijk te omschrijven ‘kwaliteit’, het ‘linkse’ laat zich zo mogelijk nog lastiger betrappen, áls het er al was.

Zeker, het werd door iedereen beweerd, en ook de meerderheid van de redactie zelf was geneigd zich ‘links’ te noemen. De voormalige katholieken ontleenden zelfs een soort geuzentrots aan dit woord, dat de door hen bewonderde radicaliteit van bijvoorbeeld de CPN dichterbij bracht. Maar wat dat ‘linkse’ in de praktijk meer was dan het in bepaalde rubrieken volgen van zekere PvdA-leidslieden – in de parlementaire berichtgeving, in de berichtgeving over het onderwijs en zo nog het een en ander – wie zal het zeggen.

Misschien wortelde het ‘linkse’ van de Volkskrant in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw nog het sterkst in de ‘eenvoudige’ achtergrond van de redacteuren met vaders voor wie zelden een leidinggevende positie was weggelegd.

Er ging een zekere ‘armoede’, of beter gezegd: een gebrek aan luxe en overdaad mee gepaard die zich ook uitstrekte over het gebied van de kunst. Maar weinigen ter redactie hadden aan de hand van papa en mama het Concertgebouw, de Stadssschouwburg of het Stedelijk Museum bezocht. Dat was een ‘gesloten wereld’ voor ze.
De sfeer die hiervan het gevolg was – en die met z’n volkse camaraderie de redactie tot op zekere hoogte tot een bent van lotgenoten maakte – was in de genoemde jaren eerder versterkt dan verzwakt; ‘het armoede-beleid’ van Jan van der Pluijm `– die immers geen academici betalen kon – bleef niet zonder consequenties.

Maar dat veranderde, en nog betrekkelijk snel ook, door de invloed van processen in de samenleving waarvoor niemand de deur gesloten kon houden, zeker een krant niet. Het waren de groei van de welvaart, en de langzamerhand vanzelfsprekend geworden instroom tot het hoger beroepsonderwijs en de universiteit.

Het was normaal geworden dat ook in katholieke werknemersmilieus kinderen ‘doorleerden’ en deel gingen uitmaken van de burgerlijke middenklasse met een eigen huis, een auto en een vrijetijdsbesteding die in niets verschilde van die van hun niet-roomse leeftijdgenoten. Het was, ook voor katholieken, overal in het land, in alle buitenplaatsjes en suburbs een waar op Amerikaanse leest geschoeid ‘keeping-up-with-the Jones’ geworden waarvoor ze de kerk graag afzwoeren, of liever gezegd eenvoudigweg zachtjes uit het oog begonnen te verliezen…

Die geschoolde ‘middenklassers’ werden de lezers van de Volkskrant. Sommigen trouwden nog in de kerk en lieten hun kinderen nog dopen, niet uit overtuiging, maar uit gewoonte, en in dat lege gebaar stak nog een laatste restje katholicisme. Maar een cultuur verandert niet van de ene generatie op de andere. Daarvoor is het vlechtwerk van regels, voorschriften, gevoelens en sentimenten – dat zich maar ten dele in ‘gedrag’ toont – te subtiel, te gecompliceerd en, ja, ‘onbewust’.

STOKPAARDJES

Met de meerderheid van de Volkskrant-redacteuren was het niet anders gesteld, en hoezeer ook het aanzien van de krant voor de buitenwereld veranderde, binnen, in dat morsige, altijd te koude of te warme gebouw in de Wibautstraat, maakten nog steeds katholieken, en zelfs belijdend katholieken, de dienst uit, in de ene sector wat meer dan in de andere, maar toch… ook op de kunstredactie werden nieuws en beschouwing nog door een haast onbewust roomse zeef gefilterd.

 

Er werd nooit over gepraat (omdat iedereen links was), maar K. róók het wijwater toen hij zich na 1 januari 1980 dagelijks temidden van Peter van Bueren, Jan Paul Bresser, Lily van Ginneken, Hans Heg (foto), Frits Abrahams en Lidy van Marissing bevond.

Alleen Ruud Gortzak, de toneelredacteur, was een uitzondering. Hij kwam uit een orthodox communistisch milieu. Zijn broer Wouter speelde een belangrijke rol in de PvdA en zou later hoofdredacteur van Het Parool worden.

Het meest uitgesproken toonde de katholieke krant haar linkse gezicht in de rubriek literatuur onder de hoede van Lidy van Marissing.  Dat kon, bij de Volkskrant, en alleen bij de Volkskrant, vermoedelijk omdat de meerderheid van de redactie helemaal niet in literatuur geïnteresseerd was, die ‘wereld’ niet kende en er ook geen contacten mee onderhield.

K. had de neiging te veronderstellen dat het in de tijd dat de kunst in de Volkskrant nog katholiek was, van hetzelfde laken een pak was geweest. Het deed er envoudigweg niet toe.

Bij katholieken deden maar weinig dingen ertoe.

Kunst bij de Volkskrant was, toen, een speeltuin, waar iedereen onder de kameraadschappelijk leiding van Jan Paul Bresser zijn stokpaardjes mocht berijden, een ‘progressief’ aandoend gefröbel dat in het ene geval kon leiden tot het afzeiken van iedereen die je om de een of andere reden niet welgevallig was, in het andere geval tot het toejuichen van elke vorm van agitprop die uiteindelijk de macht aan het volk zou brengen.

In al deze gevallen ging het niet om Kunst, of zelfs maar kunst, maar om een vorm van maatschappelijk nut (‘maatschappelijke relevantie’ zei men toen) die de literatuur, de beeldende kunst, de film, de dans en het theater moesten hebben.

Nut – het was, in welke bewoording dan ook, de legitimatie voor de kunstredactie, en het is niet overdreven te stellen dat zowel ‘links’ als ‘katholiek’ daar, gezien hun verleden, wel raad mee wisten.

Het zal juist die rare links-katholieke toonzetting van de kunstrubriek zijn geweest die ertoe bijdroeg dat vooral Karel van het Reve (hier met uitgever Van Oorschot, links, op de foto) de de krant met ware wellust het stempel ‘neo-tofelomoon’ op drukte.

Een krant van en voor ‘neo-tofelomonen’ noemde Karel van het Reve de Volkskrant en dat was als scheldwoord bedoeld (communisten en zeker ook zogenoemde oud-communisten, van wie Van het Reve er een was, beheersen als geen ander het scheldwoord als stijlmiddel  – vermoedelijk een gevolg van een overdaad aan ideologie die zoiets teers als creativiteit in de knop breekt).

Tofelemoon of toffelemoon is een bargoens woord voor katholiek dat voortgekomen is uit het jiddische tofel emmoene, wat ‘rooms-katholiek’ of ‘ongegrond/ijdel geloof’ betekent.

Niks links, dus, die Volkskrant.

‘Neo-tofelemoon’ werd hèt epitheton ornans van de krant en haar hard werkende en zich gestaag uitbreidende redactie die in toenemende mate onder vuur kwamen te liggen van allerlei stukjesschrijvers onder wie Gerrit Komrij en Ischa Meijer niet de onbekendsten waren.

De laatste maakte het soms zo bont dat hij ook op de burelen van de Volkskrant zijn snater niet kon houden als hij daar – in de jaren tachtig medewerker geworden – zijn bijdrage aan de neo-tofelemoonse krant van die week kwam brengen.

Op een dag was de in Maastricht geboren (en ongetwijfeld katholiek opgevoede) Victor Lebesque (mr. Victor Lebesque, juridisch redacteur) dit gedoe zo zat dat hij Meijer bij kop en kont pakte en van de redactie flikkerde.