De Jaren Van De Krant (2)

 

 

 

 

 

 

K. herinnerde zich hoe hij als kind, kort na de oorlog, met zijn vader in hun Ford of Chevrolet of Studebaker – het wisselde nogal – regelmatig naar Amsterdam reed om daar mevrouw Rika Hopper te bezoeken, of liever gezegd de dienster van mevrouw Rika Hopper, die een tante van zijn vader was, een zus van zijn vroeg gestorven moeder: tante Dien Bennink.

In het donkere, voorwereldlijke huis aan de Plantage Middenlaan geleidde tante Dien vader en hem op zulke dagen  gewoontegetrouw naar de Grote Actrice die als een diva in haar salon troonde, geluid en licht gedempt door een bazar aan oosterse stoffen, kussens, kettingen, kelims en het gebladerte van de kastanjes buiten.

Rika Hopper op 1 september 1945 rechts in haar zetel te midden van (v.l.n.r.) Joan Remmelts, Ellen de Thouars, Ellen Vogel, Ko van Dijk, Mary Dresselhuys, Guus en Cor Hermus. Foto E. van Wijk. Rechtsonder haar graf en dat van haar trouwe Dien in de Watergraafsmeer in Amsterdam. Foto Willem Kuipers.
Rika Hopper op 1 september 1945 rechts in haar zetel te midden van (v.l.n.r.) Joan Remmelts, Ellen de Thouars, Ellen Vogel, Ko van Dijk, Mary Dresselhuys, Guus en Cor Hermus. Foto E. van Wijk. Rechtsonder haar graf en dat van haar trouwe Dien in de Watergraafsmeer in Amsterdam. Foto Willem Kuipers.

K. kan zich niet herinneren dat ze knielden, z’n vader en hij, maar hij zou het hebben gedaan, als het moest, zo onder de indruk was hij telkens weer als hij beschroomd wachtte tot ze hem een hand gaf, die merkwaardig zacht, klein en zelfs moederlijk aanvoelde, een gebaar dat als vanzelf overging in een geurige omhelzing waardoor hij ook dagen later nog een gevoel van verhevenheid koesterde dat hij, als het eenmaal begon te vervluchtigen, zo erbarmelijk miste dat hij wel kon janken en intussen – niets ontging hem op zulke momenten –  zag hij hoe mevrouw Hopper, Rika, nederig gadegeslagen door haar tengere gedienstige Dien, naar zijn vader keek met een blik die hij pas veel later, al op weg de intellectueel te worden die zijn gevoelshuishouding maar niet op orde kreeg, zou herkennen als een openlijk en haast onbeschaamd flirten….

Nu ja, ze kwamen per slot van rekening allebei uit Drenthe, zijn vader en mevrouw Hopper.

Zulke dagreisjes wakkerden bij K. een ondraaglijk verlangen naar Amsterdam aan, vermoedelijk omdat daar alles theater werd.

LINKS EN KATHOLIEK

Rood theater, rode literatuur – dat was het eerste wat K. opviel toen hij zich na een poosje helemaal voelde opgenomen in de kunstredactie.

Rood theater, rode literatuur – en toch katholiek.

Hoe zat dat?

Hij kreeg er kort na nieuwjaar 1980 mee te maken toen hij – samen met Paul Brill die van De Groene Amsterdammer was gekomen – het gebouw in de Wibautstraat betrad waar de Volkskrant zich na het vertrek van de Nieuwezijds in 1965 in haar eigen moderne behuizing had gevestigd.

Het was een ‘katholiek’ gebouw – ’s zomers te warm en ’s winters te koud – dat de werkenden in de loop van zijn bestaan dikwijls tot razernij bracht, vooral als de temperatuur buiten opliep en het binnen om te stikken werd.

K. herinnerde zich van zijn tijd bij de krant in de jaren zestig dat Bob Groen, die toen nog de beroemde revolutiereporter van Parijs 1968 moest worden, het op een avond zo te kwaad kreeg dat hij zijn zware Triumph-schrijfmachine oppakte en tegen een van de niet te openen ramen kwakte.

De rebelse actie beschadigde slechts zijn al wat gedateerde gereedschap.

K. vervoegde zich nu, op de eerste dag van zijn nieuwe leven bij de krant, in de verantwoord artistiek-rommelige ‘kunsthoek’ waar nog niemand was.

Hij wist toen nog niet dat ‘kunst’ nooit voor 10.00 uur begon, maar altijd ‘wat later’ omdat het de avond ervoor vanzelf weer niet al te vroeg bedtijd was geweest. De kunst in Amsterdam speelde zich immers tot diep in de kleine uurtjes af.

De eerste die die ochtend in een wolk van limoengeur binnenstoof, was Jan Paul Bresser, de chef, die zo vroeg al een hoogst beweeglijke indruk maakte. Jan Paul moest van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat de werkzaamheden van alle kunstredacteuren ‘coördineren’, en dat was zeker geen sinecure, maar bovendien moest hij – tussendoor – ook nog heel veel boeken lezen, kunstgalerieën bezoeken, het theater meebeleven, de concertzaal frequenteren en na gedane zaken ook nog eens de feesten en partijen van acteurs, journalisten en kunstenaars bijwonen.

En dan had hij ook nog een gezin…, dat hem heilig was.

Hij vertelde K. dat hij grootse plannen met de kunstredactie had, sterker: hij had ze niet alleen: hij maakte ze ook waar.

Binnenkort zou er élke dag ruimte voor het kunstnieuws in de krant komen.

Elke dag!

En op zaterdag een cultureel supplement!

K. moest er even van bijkomen.

De tweede die binnenwandelde, of eigenlijk meer binnen ‘huppelde’ was Lily van Ginneken, een heel kleine vrouw die de beeldende kunst onder haar vleugels had en zich zo snel mogelijk verschool achter een enorme berg kleurige folders en brochures.

Kort na haar schoof de frisse ‘buitenmeid’ Truus Ruiter aan, een dochter van een dagloner in de polder, die behalve een vleugje platteland een gezellige cocktail van stadse geneugten meebracht, waar ze met haar liefste vriendin in nachtelijk Amsterdam intens van had genoten.

Het liep inmiddels tegen elven. Om half twaalf was de dagelijkse redactievergadering en zelfs de kunstredactie streefde ernaar daar zoveel mogelijk bij aanwezig te zijn. Aansluitend kon er dan – in de kantine – worden geluncht.

Lidy van Marissing (foto rechts) kwam binnen. Zij was de vrouw die op haar geheel eigen wijze de literatuur bestierde. In haar vrije tijd schreef ze gedichten. K. kende haar van de keer dat ze hem voor de Volkskrant had geïnterviewd.
Vervolgens betraden Hans Heg (muziek), Ruud Gortzak (theater) en Frits Abrahams het hoekje van de kunst.

Frits Abrahams (foto links) schreef over televisie en was om die reden bij ‘kunst’ ingedeeld, maar hij zou spoedig van baan veranderen. Rinus Ferdinandusse en Joop van Tijn haalden hem over om naar Vrij Nederland te komen, waar hij na verloop van tijd een klimaat van achterklap en verdachtmakingen te trotseren kreeg dat hem hevig naar de Volkskrant deed terugverlangen.

Als laatste arriveerde Peter van Bueren (van de film) die eerst een sigaretje opstak en vervolgens monter deze en gene collega begon te jennen (‘wat stink jij uit je bek, zeg!’).