Gesamtkunstwerk

ENGEL IN VENETIË   FOTO WILLEM KUIPERS

 

Dagstukjes – 219

 

 

Wie de schoonheid heeft aanschouwd met ogen,
Voelt zich reeds ten dode opgeschreven…
AUGUST VON PLATEN: TRISTAN

 

 

 

In Carré zag ik Dood in Venetië, een theatervoorstelling gebaseerd op de novelle Der Tod in Venedig van Thomas Mann. Het script was van Ramsey Nasr – die ook een boek over Venetië schreef, Ivo van Hove regisseerde en leden van het Concertgebouworkest musiceerden onder leiding van David Robertson. Het was – geen wonder met zoveel talent – een prachtige voorstelling.

Er is uitgebreid over geschreven. Ik zal daar niets van herhalen, ook al omdat ik recensies vooraf nooit lees. Ik vroeg me wel af of de recensenten wier krantenstukjes ik – achteraf dus – even doornam, de novelle van Thomas Mann in het Duits hadden gelezen, wat voor mij zwaar weegt als je je een oordeel wilt vormen over een toneelbewerking van een verhaal dat lang geleden ontstond in een nagenoeg geheel verdwenen, bijna nog negentiende-eeuws Duitsland 

Ik had Der Tod in Venedig lang niet meer gelezen, maar  eenmaal thuis begon ik eraan. Het viel me niet mee. Alsof met Mann en diens oeuvre ook zijn táál aan het verdwijnen is. De vraag drong zich op of je Thomas Mann überhaupt nog wel kunt lezen, een auteur die ik mijn leven lang hogelijk heb bewonderd, vooral om zijn roman Doktor Faustus.

Ik heb nog geen antwoord op die vraag.

Wel begrijp ik de uitspraak van Ramsey Nasr die zegt dat zelfs een vermaarde tekst als deze van Thomas Mann van tijd tot tijd een schoonmaakbeurt nodig heeft – een zorgvuldige, aan de eigen tijd aangepaste restauratie die het vernis verwijdert en het oorspronkelijke werk als nieuw toont. Zoals ook goede vertalingen doen. Daarom zijn die zo nodig.

Voor je herinneringen gaat dat niet op. Die verouderen niet en veranderen ook niet. Hooguit vervagen ze.

Dát voel ik als ik aan  Doktor Faustus denk, een roman die in mij voortleeft als een ongeëvenaard meesterwerk, vooral omdat er voor de nieuwe muziek van het fin-de-siècle in Wenen – de dodekafonie van Arnold Schönberg – in deze voorstelling zoveel plaats was ingeruimd. Fantastische muziek.

Nieuw is ze voor velen van ons – ook voor mij – nog steeds, wat eraan bijdroeg dat deze voorstelling aan allure won, met stukken van Schönberg, Alban Berg, Richard Strauss, Anton Webern en – niet te vergeten – een wereldpremière van Nico Muhly die meeslepende stukken van Debussy en Monteverdi in zijn muziek verwerkte.

Mede door de muziek wisten Nasr en Van Hove van Dood in Venetië een gesamtkunstwerk te maken dat de strekking van Manns werk in alle opzichten recht deed. Zij lieten ons ervaren hoezeer Mann leefde met het idee dat het totale kunstwerk de zo ongrijpbare schoonheid zintuiglijk waarneembaar kan maken. De eros in verheven, maar niet per se in platonische zin.

Voor mij was de voorstelling een openbaring, in een tijd die bezwijkt onder het platte vermaak in het hier en nu, maar ook haakt naar iets meer, een antwoord misschien op de eeuwige vragen die nog altijd alleen maar in het denkende brein en het voelende lichaam, anders gezegd in de kúnst, gesteld kunnen worden.

Het verhaal van Der Tod in Venedig bleek nogal vervaagd, maar de kracht waarmee Mann de liefde van een stervende man voor een beeldschone jongen in Venetië gestalte gaf, raakte me nog net zo gevoelig als zestig jaar geleden.

Ars longa, vita brevis…

 

 

 

9 APRIL 2019
WKtS
LEES VERDER